Jan Striening geb. Haarlem 27 februari 1827, overl. Rotterdam 3 januari 1903.
Leerling van J. P. Blom, H. Reekers en D. J. H. Joosten. Tekenleraar te Haarlem tot 1858 en te Deventer van 1858 af, in 1881 benoemd tot professor aan de Rotterdamse Akademie.
Schilderde en tekende meest genrestukken. Signeerde: Jan Striening Jzn., Jan Striening jr en Jan Striening. Gaf les aan G. Altmann, Fr. Bakker, J. W. S. de Groot, M. J. B. Jungmann, G. J. H. Kerkhoff, J. P. C. A. Koster, K. Kos Koolhaalder, J. Ph. Krauss, G. D. Labots, J. C. L. Landré, G. H. Marius, J. H. F. C. Nachtweh, A. J. Nieuwenhuis, F. D. Oerder, H. A. van Oosterzee, L. P. B. Oosthout, G. J. van Overbeek, C. Pouderoyen, J. A. Seckel, J. C. M. Stempels, L. P. Stutterheim, A. J. H. Weimar.
Tentoonstellingen Amsterdam, Den Haag, Rotterdam enz. 1857-1890: interieur van een visserswoning; vóór het uittrekken ter jacht; de kleine huishoudster; wat vroeg uit school; het zieke kind; ongenode gasten; geduid; het Domplein met de Domkelder te Halberstadt; gezicht te Wernigerode; enz. Gemeentearchief Haarlem: een groot aantal tekeningen, w.o. de Amsterdamsepoort (aquarel). Museum De Waag Deventer: een 10-tal aquarellen en tekeningen, w.o. figuurstudies, trappenhuizen, gebouwen stadsdelen, en Provinciaal Overijssels Museum Zwolle: een boerendeel. Rijksprentenkabinet Amsterdam: tekening(en).
Luns; Plasschaert; Scheen; Thieme-Becker.