dr Jacob Nieweg (‘Jaap’) geb. Hoogebeintum (Fr.) 26 mei 1877, overl. Amersfoort 4 augustus 1955. Doctor in de theologie (van 1905 tot 1914 predikant).
Woonde en werkte in Groningen, Bloemendaal 1914-1919, daarna in Amersfoort. Leerling van A. A. van Prooijen te Groningen (1902) en later raadgevingen van H. P. Bremmer, echter vnl. autodidakt. Van ca. 1914 af wijdde hij zich alléén aan de schilderkunst.
Schilderde, tekende en lithografeerde honderden portretten en stillevens, ook interieurs en stadsgezichten. Zijn manier van werken is zeer precies en soms ook ijl. Doet soms denken aan dat van Toorop, invloeden van Van Gogh. Gaf les aan E. C. Bergsma. Was oprichter kunstkring Amersfoort (De Brug), jarenlang bestuurslid van de Ver. Vrije Kunstenaars en van het Amersfoorts Kunstenaars Genootschap.
Museum Boymans-van Beuningen Rotterdam: riviergezicht bij Nijmegen in de avond (gem. J. Nieweg 1921). Centraal Museum Utrecht: een harmonikaspeler (gem. JN 1934); bloeiende aloë: stilleven met bloemkool: vaas met rozen. Rijksmuseum Kröller-Müller Otterlo: rozen gem. J.N. 1929); vallende sneeuw (gem. J. Nieweg 1929); schepen aan de kade van Vlissingen (gem. J.N. (monogram) 1930); 10 tekeningen.
Luns; Maandblad voor B.K. deel IX. 1932 (blz. 372-377, M. van der Schrieck) en 1948. 24 (blz. 43-44J; Mak van Waay; Plasschaert; Van Hall I en II; Waller.