Christiaan Johannis Lanooij (‘Chris’) geb. St. Annaland (Tholen) 16 maart 1881, overl. Epe (Gld) 24 januari 1948. Woonde en werkte in Den Haag, na akademietijd bij keramiekfabriek Rozenburg (Loosduinen), Scheveningen tot 1901, Duitsland (dekoratieschilderen kerken), Purmerend 1906-1907, Gouda tot 1920; sinds 1920 in Epe (Gld). Leerling van Jan Ligthart en van de Akademie v. B.K. in Den Haag en van dr P. J. H. Cuypers; als keramist autodidakt.
Schilderde, aquarelleerde, tekende (pen, pastel), beeldhouwer, glazenier en was vooral keramist. Natuur-impressionistisch. Keramiek na 1909 zonder dekoratie. Meester op het gebied van glazuren als de oude Chinezen (flambé en sang de boeuf, glas-unica) Leerdam ca. 1925-1927, patronendamast bij Visser en Van Dissel, behangsels (Rath en Doodeheefver). Was lid van ‘Pulchri-Studio’, ‘V.A.N.K.’ en van het Amersfoorts Kunstenaars Genootschap. Medewerker en leerling van Frans Slot.
Tentoonstellingen (na zijn overlijden) 1960 Gemeentemuseum Den Haag (Nieuwe kunst rond 1900) en in 1966 bij zijn dochter in ’t Oude Wevershuys te Amersfoort.
Rijksmuseum Kröller-Müller Otterlo: stilleven met kolen (gem. C. J. Lanooy 1919).
Luns; Mak van Waay.