Gepubliceerd op 14-02-2019

Abraham van pelt

betekenis & definitie

Abraham van Pelt geb. Schiedam 20 februari 1815, overl. Nijmegen 1 september 1895. Leerling van de Koninklijke Akademie te Amsterdam, van J. W. Pieneman en van G. Wappers te Antwerpen.

Later medewerker van G. A. van der Brugghen. In de jaren 1836-1839 heeft hij reizen naar Frankrijk, Italië, Zwitserland, Duitsland, Zweden en Engeland gemaakt. Studeerde in 1840 te Antwerpen, in 1841 te Amsterdam en dat jaar vestigde hij zich te Nijmegen (Ubbergen); na 1856-1862 (in 1859 tijdelijk te Nijmegen) verbleef hij te Brussel en keerde vervolgens terug naar Nijmegen.

Schilderde historische, huiselijke en religieuze taferelen; heeft tevens tekeningen en litho’s vervaardigd. In 1852 werd hij lid van de Koninklijke Akademie te Amsterdam.

Tentoonstellingen Amsterdam, Rotterdam en Den Haag van 1832 tot 1878 en Leeuwarden 1855. 1859: bijbelse en historische voorstellingen, w.o. prediking van het christendom aan de Batavieren: Luther op de Rijksdag te Worms; Oudhollandse familie leest in Vondel: schuttersfeest : moeder met haar twee kinderen bij het graf van de vader; twee kinderen met een hond (gestoffeerd door Van der Brugghen).

Rijksprentenkabinet Amsterdam: zelfportret (tekening). Teylers Stichting Haarlem: grijsaard een viool bespelend (sepia en O.I.-inkttekening). Waalse kerk Noordeinde Den Haag: de prediking van Calvijn in de Sint-Pieterskerk te Genève. Museum Fodor Amsterdam : portret van een kardinaal (krijttekening naar A. van Dijk); portret van een bejaard man (tekening in kleuren naar A. van Dijk); bejaarde vrouw (krijttekening); oude-mannenkop (krijttekening).

Immerzeel: Kramm; Kunstkronijk 1843:44 (blz. 96): Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek V, Scheen: Thieme-Becker; Waller; Wurzbach.

< >