Pierewaaien (Quiz)

Genootschap Onze Taal (2001)

Gepubliceerd op 19-10-2023

Etymologie

betekenis & definitie

DE HERKOMST VAN ONZE WOORDEN

In de loop van de tijd maken woorden heel wat mee: ze veranderen van vorm en/of betekenis, ze worden overgenomen door andere talen en van daaruit door wéér andere talen - soms zelfs door de taal waaruit ze van oorsprong kwamen. Kortom: het leven van een woord kan onverwachte wendingen nemen.

Grofweg kunnen woorden op grond van hun herkomst in twee soorten verdeeld worden: erfwoorden (en afleidingen, samenstellingen en vervormingen daarvan) en leenwoorden. Andere soorten woorden, bijvoorbeeld letterwoorden zoals ahob voor ‘automatische halve overwegbomen’, komen relatief weinig voor.

Erfwoorden zijn woorden die al bestonden in de tijd waarin de Germaanse talen een eenheid vormden of nog eerder, namelijk in de tijd dat de Indo-Europese talen een eenheid vormden. De Germaanse talen Deens, Duits, Engels, Faeroers, Fries, IJslands, Noors, Zweeds en het uitgestorven Gotisch vormen de naaste verwanten van het Nederlands.

De belangrijkste talen die net als de Germaanse talen teruggaan op de gemeenschappelijke voorouder Indo-Europees, zijn:

- het Grieks;
- de Keltische talen, zoals het Welsh, Iers en Gaelisch;
- het Latijn en de daaruit voortgekomen Romaanse talen, zoals het Frans, Italiaans, Portugees en Spaans;
- het Litouws;
- het (Oud)indisch of Sanskriet;
- het Perzisch;
- de Slavische talen, zoals het Russisch, Pools en Tsjechisch.

Omdat al deze talen een gemeenschappelijke oorsprong hebben, heten ze ‘verwant’ met het Nederlands. In de verschillende talen zijn in de loop van de tijd meestal allerlei vorm- en betekenisveranderingen opgetreden, zodat de verwantschap niet direct duidelijk is. Zo is ons hart verwant met het Latijnse cor, het Griekse kardia en het Russische serdce.

Van erfwoorden zijn in latere tijd allerlei afleidingen en samenstellingen gemaakt; zo kennen we van bakken bijvoorbeeld aanbakken, bakker, bakkerij, bakster, halfbakken, opbakken en roerbakken.

De tweede soort woorden zijn de leenwoorden. Dit zijn woorden die qua vorm en betekenis zijn overgenomen uit een andere taal. Vaak maken leenwoorden hele omzwervingen van de ene taal via de andere naar de volgende. Aan sommige leenwoorden is de vreemde oorsprong nog duidelijk af te lezen, bijvoorbeeld aan meeting of thriller. Maar andere leenwoorden zijn geheel aangepast aan het Nederlands en daardoor onherkenbaar geworden als leenwoord. Wie herkent in paaien het Franse payer, of in pijn het Latijnse p(o)enal . Bovendien kunnen leenwoorden verbasterd worden, zoals in ponteneur, van het Franse point d’honneur (‘erezaak’).

Bij de beschrijving van de etymologie of herkomst van een woord kan men kiezen tussen twee standpunten: men kan de interne en nabije etymologie benadrukken, dat wil zeggen de (vorm- en betekenis)ontwikkeling binnen de eigen taal en de meest naaste, Germaanse verwanten of, bij leenwoorden, de directe brontaal. Of men kan zich concentreren op de verre etymologie, en dus de verdere Indo-Europese verwanten bekijken of, bij leenwoorden, de taal waarin een woord oorspronkelijk is ontstaan.

Wie kiest voor de interne en nabije etymologie, vermeldt de herkomst van het erfwoord gast en het leenwoord ansjovis als volgt:

gast verwant met (Oudhoog)duits Gast, Engels guest; ansjovis ontleend aan Spaans anchoa; in het Nederlands is de uitgang veranderd onder invloed van het Nederlandse woord vis.

Wie kiest voor de verre etymologie, geeft als etymologische verklaring: gast verwant met Latijn hostis ‘vijand’; ansjovis gaat terug op Grieks aphuè ‘maaltje van gevarieerde gebakken visjes’.

Dat jungle en shampoo uit het Engels zijn geleend, weet iedereen wel - dat het Engels deze woorden heeft overgenomen uit het Hindi, zal veel minder mensen bekend zijn.

De complete geschiedenissen van de woorden gast en ansjovis:

gast de oudste betekenissen in het Nederlands luidden ‘vreemdeling, gast, gastheer, vijand’; verwant met (Oudhoog)duits Gast, Engels guest, en buiten het Germaans met Russisch gost’ en Latijn hostis ‘vijand’. De oorspronkelijke betekenis van het woord was ‘vreemdeling’; daarbij kon de betekenis enerzijds verschuiven naar ‘welkome vreemdeling’, dus ‘gast’, anderzijds naar ‘onwelkome vreemdeling’ ofwel ‘vijand’.

Ansjovis ontleend aan Spaans anchoa, waarbij de uitgang is veranderd onder invloed van het Nederlandse woord vis; het Spaanse woord is geleend uit Genuees anciöa, een voortzetting van vulgair Latijn aphya ‘ansjovis’, dat ontleend is aan Grieks aphuè ‘maaltje van gevarieerde gebakken visjes’.

Nicoline van der Sijs, etymoloog.

< >