Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Tuberculose

betekenis & definitie

Tuberculose - heet elke ziekelijke aandoening, die veroorzaakt wordt door den door R. Koch in 1882 ontdekten tuberkelbacil, een staafje ter grootte van een derde van de middellijn van een rood bloedlichaampje, dat nagenoeg alle weefsels van het lichaam kan aantasten. Toch woekert hij het meest in bepaalde organen, vooral in de longen, voorts in strottenhoofd, darm, nieren, geslachtsorganen, hersenen, klieren, huid, beenderen en gewrichten. Ook dieren kunnen aan tuberculose lijden (runderen, kippen); hun tuberkelbacillen zijn nauw aan de menschelijke verwant; van den rundertuberkelbacil staat het vast, dat hij ook den mensch ziek kan maken, bijv. door drinken van melk van parelzuchtig vee. De voornaamste bron van besmetting zijn echter de uitscheidingsproducten van den tuberculeusen mensch (sputum, etter, urine), vooral het sputum.

Dit kan indrogen en verstuiven of in den vorm van zeer kleine slijmdeeltjes, die de lijder bij hoesten en spreken verspreidt, worden ingeademd en aldus onmiddellijk de long bereiken ; voorts kunnen de bacillen met het voedsel door verwondingen van de huid en langs de geslachtsorganen in het lichaam komen. Zij kunnen het organisme binnendringen langs de longen, door de slijmvliezen (bijv. van amandelen en darm) of de huid en zich daar ter plaatse nestelen of langs de lymphwegen of met den bloedstroom de ziekte door het geheele lichaam verbreiden. T. is zoo algemeen verbreid, dat ieder waarschijnlijk wel eens door tuberkelbacillen besmet wordt; in de meeste lijken worden sporen van deze besmetting gevonden (de Zwitser Naegeli nam ze zelfs bij 97 % waar). Het lichaam is echter meestal door zijn natuurlijk weerstandsvermogen in staat de gevolgen dezer besmetting tot een klein haardje beperkt te houden (latente tuberculose). Is dit niet het geval, schrijdt de ziekte voort, dan ontwikkelt zich wat men in het dagelijksch leven t. noemt. Hiervoor is echter een bepaalde gevoeligheid (dispositie) van het individu noodig. Deze dispositie kan plaatselijk zijn, bijv. in de long na longontsteking, of algemeen, bijv. door ondervoeding, onhygiënische woning, uitputtende ziekten, overspanning, alcoholisme, overerving, enz. Wat deze laatste betreft wordt de ziekte zelf niet of hoogst zelden overgeërfd, wel de gevoeligheid ervoor, welke zich dikwijls uit in een eigenaardigen lichaamsbouw („habitus phthisicus” : lange, smalle, platte borstkas, afstaande schouderbladen, bleekheid, magerte); de voornaamste oorzaak evenwel van het veelvuldig voorkomen der ziekte onder de nakomelingen van tuberculeuse ouders ligt in de groote kans op herhaalde besmetting, waaraan dezen juist in de voor deze besmetting zoo gevoelige kinderjaren blootstaan.

De infectie wordt het meest in de jeugd opgedaan; op zesjarigen leeftijd is reeds meer dan de helft der kinderen besmet; vele kinderen sterven jong aan t., de velen, die de besmetting gelukkig doorstaan hebben, schijnen een zekere ongevoeligheid (immuniteit) te hebben verkregen, welke echter niet volkomen is, daar vooral in de jongelingsjaren velen wederom aan t. gaan lijden, hetzij door opvlamming der oude aandoening, hetzij (zeldzamer) door nieuwe besmetting. — Om de ziekte te voorkomen, moet in de eerste plaats den lijder, in het bijzonder den lijder aan longt., geleerd worden, dat zijn sputum besmettelijk is en hij dit niet in zijn omgeving mag uitspuwen, waar het kan indrogen, doch moet opvangen in met water (of 3 % lysoloplossing) gevulde bakjes of sputumfleschjes, bijv. die van Dettweiler, welke hij bij zich in zijn zak kan dragen. Spuwt hij in zijn zakdoek, dan moet deze dikwijls verwisseld en door koken of een ontsmettingsmiddel na gebruik ontsmet worden, of hij benutte papieren zakdoeken, die hij kan verbranden. Bij hoesten houde hij den zakdoek, niet de hand, voor den mond, om het verspreiden van slijmdeeltjes te voorkomen. Hij moet afzonderlijk eet- en drinkgerei gebruiken, niet zoenen, geen lange snor of baard dragen, liefst alleen slapen, enz. De kamer van den overleden tuberculoselijder worde ontsmet. Etter en urine van tuberculoselijders moeten eveneens als besmet worden behandeld. Over het geheel biedt de ernstige lijder, die veelal in bed of in een ziekenhuis wordt afgezonderd, minder kans op besmetting dan de lichtere, die in de samenleving verkeert en zich vaak niet voldoende bewust is van het gevaar, dat hij oplevert. Daarom moest voor ieder bijv. het spuwen op den bodem verboden worden.

Ter voorkoming der ziekte zijn voorts algemeene hygiënische maatregelen van groot gewicht : bevordering van reinheid, doelmatige woning- en stedenbouw met veel licht en lucht, bevordering van alles wat het lichaam versterkt en hardt (sport, verblijf in zuivere buitenlucht, goede voeding), zorg voor het kind (hygiënische scholenbouw, schoolvoeding, toezicht van schoolartsen, vacantiekolonies, enz.), bestrijding van alles, wat het weerstandsvermogen van den mensch benadeelt, voorlichting van het volk omtrent de ziekte en haar gevaren, enz. Van belang is ook de behandeling en isoleering der onbemiddelde lijders op groote schaal in volkssanatoria en de oprichting van consultatiebureaux, „dispensaires”, waar ieder kosteloos zich kan laten onderzoeken en inlichten en de lijders met raad en daad worden bijgestaan. — De tuberkelbacil veroorzaakt kleine knobbeltjes, t u b e rk e l s, die verspreid blijven of tot groote haarden samenbakken en ten slotte, onder vorming van een kaasachtige massa, die kan verweeken en in een tuberculeus abces overgaan, te gronde gaan. Het normale weefsel wordt hierdoor als het ware weggeteerd. Het lichaam verweert zich door een reactieve ontstekingszône om deze haarden, die, als de ziekte tot staan komt, met kalkzouten wordt doordrenkt en den haard geheel van het verdere lichaam afsluit. In zulke kalkmassa’s kunnen de bacillen echter vele jaren blijven leven en een voortdurend gevaar voor den lijder opleveren. — Het ziektebeeld is zeer verschillend naar de uitgebreidheid van het proces, het orgaan, dat is aangetast en den leeftijd van den patiënt. (Zie hierover bij HERSENVLIESONTSTEKING, GEWRICHTSZIEKTEN, LUPUS, BUIKVLIESONTSTEKING, LONGZIEKTEN, SCROPHULOSE, enz.) ; terwijl bij kinderen darm-, hersen- en kliertuberculose (scrophidose) overwegen, komt bij volwassenen longtuberculose het meest voor. — De ziekte verloopt als regel zeer chronisch, slepend ; alleen, als een groote massa bacillen tegelijk in de bloedbaan doordringt, kan het komen tot een uitzaaiing van tuberkels door het geheele lichaam, die onherroepelijk en snel doodelijk verloopt (acute miliaire tuberculose). Aan alle tuberculeuse aandoeningen is gemeen, dat zij, indien het proces voortschrijdt, leiden tot koorts, vermagering, verslechtering van den algemeenen toestand, bloedarmoede, nachtzweet. Vermagert de lijder in sterke mate, dan spreekt men van tering (p h t h i s i s ; naar den zetel van het proces longtering, kliertering, enz.). Niet elke tuberculoselijder is dus teringlijder, wel is het omgekeerde het geval. — De behandeling verschilt zeer naar het ziektebeeld. Van groot belang is het, dat deze zoo vroeg mogelijk begint, dus de ziekte vroeg wordt herkend.

Beginnende tuberculose is meestal te genezen; later is herstel nog wel mogelijk, doch moeilijker te bereiken. Hoofdvereischte zijn zuivere lucht en goede voeding. Daar alle vereischten voor een doeltreffende behandeling daar vereenigd zijn, is opneming van den lijder in een tuberculosesanatorium steeds aan te bevelen: hier kan de zoo heilzame ligkuur in de buitenlucht bij elke weersgesteldheid worden doorgevoerd. Terecht heeft de kuur in het hooggebergte met zijn zuivere, droge lucht en natuurlijke hoogtezon een grooten naam; toch zijn ook de in de sanatoria der lage landen en voor kinderen vooral aan zee verkregen resultaten zeer gunstig. Onder de geneesmiddelen is het belangrijkste het in 1890 door Koch van gedoode tuberkelbacillen het eerst bereide tuberculine, dat, bij tuberculoselijders onder de huid gespoten of in de huid geënt, een algemeene koortsreactie en een plaatselijke huidreactie (roodheid, zwelling) geeft. Voor het herkennen der ziekte dus van groot gewicht, wordt het tevens voor de behandeling (inspuiting of enting van langzamerhand grootere giften) toegepast; over de resultaten zijn de meeningen nog steeds verdeeld. — Door de toenemende zorg, die van overheidswege en van particuliere zijde aan de tuberculosebestrijding wordt gewijd, is tot den grooten oorlog de sterfte aan tuberculose geregeld verminderd: deze bedroeg in Nederland in het tijdvak 1901—1905 bijv. 18 per jaar per 10.000 inwoners, in het tijdvak 1911—1915 was dit cijfer 14.

Litt.: C. Dekker, R. de Josselin de Jong en C. Nolen, Leerboek der Tuberculose-bestrijding (Uitg. door de Ned. Centr. Ver. t. bestr. der T.), ’s-Grav. 1914 (2de dr. in bewerking); M. W. Pijnappel, De T. en hare bestrijding (Volksbibl., Amst. 1915); ter perse: B. H. Vos, Leerboek der Longtuberculose, Utrecht, A. Oosthoek. — T. kan zich ook bij de huisdieren in verschillende organen en lichaamsdeelen ontwikkelen en geeft naar gelang daarvan aanleiding tot verschillende ziekteverschijnselen. Bij het rund wordt de t. verreweg het meest waargenomen, maar de in de eene streek veel meer dan in de andere ; en waar ze bij het rund veel voorkomt, is zij in den regel ook bij het varken niet zeldzaam, wijl dit de ziekte meestal krijgt door melk van tuberculeuse runderen. Bij het rund zijn de longen en de lymphklieren verreweg het meest aangetast, maar aandoeningen van sereuze vliezen, uier of baarmoeder zijn ook niet zeldzaam; die van darmen, beenderen, nieren of hersenen komen niet zoo dikwijls voor. Bij de andere huisdieren, paard, geit, schaap, hond en kat, is t. veel zeldzamer, al wordt ze daarbij ook nu en dan waargenomen.

< >