Symbiose noemt men het verschijnsel, dat vertegenwoordigers van verschillende dier- of plantensoorten blijvend samen leven, waarbij echter (in tegenstelling met parasitisme) het voordeel van deze samenleving niet slechts op den kant van één van de twee organismen ligt. Het meest bekende voorbeeld van S. zijn de korstmossen, waar algencellen en schimmeldraden zóó samenleven, dat door de samenvoeging van de functies van de twee plantensoorten, beide onder voorwaarden kunnen leven, onder welke ieder afzonderlijk zich niet zou kunnen handhaven. Ook bij dieren komen verschijnselen voor, waarbij men inderdaad kan begrijpen, dat de samenleving voor beide partijen nuttig, ja noodzakelijk is. In den darm van de zoogdieren leven bacteriën, welke in staat zijn de cellulose van het plantaardige voedsel op te lossen, een vermogen, hetwelk bij zoogdieren geheel ontbreekt.
Men kan aantoonen, dat na sluiting van den blinden darm bij een konijn (hier een zeer groot zakvormig orgaan), dus van het darmgedeelte, waar deze bacteriëele gisting in de hoofdzaak plaats heeft, het voedsel door het dier in veel mindere mate uit den darm in het bloed opgenomen kan worden. Men beschouwt derhalve den blinden darm bij zulke dieren als een gistingsplaats, waar bijzondere bacteriën leven, welke voor het leven van planteneters noodzakelijk of tenminste zeer nuttig zijn. Soortgelijk is de beteekenis van de pens en de netmaag van de herkauwende dieren. Als een verder onbetwistbaar voorbeeld noemen wij de zoogen. hermietkreeften, waaronder vele soorten met bepaalde zeeanemonen samenleven. Alle hermietkreeften leven in de leege huizen van zeeslakken, alwaar zij zich met hun staart zóó vasthechten, dat hun geheel (zacht) achterlijf niet uit de schelp komt. Vele soorten van dergelijke kreeften dragen op het slakkenhuis één of meer zeeanemonen (fig. 1). Hierbij blijkt nu, dat beide diersoorten ten opzichte van hun instincten heelemaal bij elkander passen; ja in één geval geldt dit ook ten opzichte van de lichamelijke organisatie, n.l. bij den kreeft Eupagurus prideauxi en de zeeanemone Adamsia palliata. Behalve in de eerste jeugd, vindt men de twee diersoorten nooit vrij in de natuur, steeds samen (fig. 2).
De kreeft bewoont, in tegenstelling met andere hermietkreeften, steeds slakkenhuizen, welke te klein voor hem zijn; terwijl n.l. andere soorten, zoodra zij voor hun huis te groot worden, een andere, grootere schelp gaan opzoeken, neemt hier de zeeanemoon de bescherming geheel op zich. Zij groeit om de deelen van den kreeft, welke door het huis niet beschermd worden, heen, en vormt door een bijzonder groeiproces tusschen het eigen lichaam en den kreeft een hoornachtige lamel, waardoor zij als het ware een verderen groei van het slakkenhuis teweeg brengt. Buitendien echter heeft de bescherming van den kreeft door de zeeanemoon nog op veel werkzamere wijze plaats, dan slechts door dit omheengroeien: alle zeeanemonen bezitten eigenaardige netelorganen, te vergelijken met de haren van den brandnetel. Deze organen worden bij iedere vijandige aanraking uitgeslingerd. De hoofdvijanden van alle zeekreeften zijn de inktvisschen, welke met behulp van hun lange vangarmen wel degelijk in staat staat zouden zijn, om een hermietkreeft uit zijn slakkenhuis te halen. Men kan nu de bescherming makkelijk observeeren, als men een hermietkreeft, die op zijn huis dergelijke anemonen draagt, in een aquarium samenbrengt met een uitgehongerden inktvisch. Steeds gebeurt nu het volgende: de inktvisch valt aan, brandt zich en neemt de vlucht. Hij vlucht in het vervolg ook, zonder nieuwe verbranding, bij iedere toenadering van den hermietkreeft.
Ook de zeeanemoon heeft van deze samenleving nut: vaak ziet men stukjes voedsel, welke de kreeft bezig is op te eten, in het water omhoog drijven, stukjes, welke dan steeds door de vangarmen van de zeeanemoon gegrepen worden. Ja, bij de besproken Adamsia palliata drukt zich het feit, dat de zeeanemoon door den kreeft aan haar voedsel komt uit, in de ligging van haar mond, n.l. dicht bij de monddeelen van den kreeft, Dat de twee organismen bij elkander hooren, ziet men ook uit de wijze, ,waarop zij elkander opzoeken. Een kreeft zonder anemoon is bijzonder onrustig. In de nabijheid van een anemoon, gebracht, begint hij direct door bewerking met zijn pooten, enz. haar ertoe te bewegen op zijn huis te komen. De anemoon gedraagt zich tegenover deze aanraking heel anders dan tegenover iedere andere aanraking; zij slingert haar netelorganen niet uit, maar begint langzaam zich te verplaatsen, tot zij op het huis zit. Fig. 3 maakt het moment duidelijk dat, na de verhuizing van den kreeft Pagurus calidus uit een te klein geworden slakkenhuis naar een grooter, één van de anemonen geheel van zelf de verhuizing meemaakt, nadat de kreeft beide huizen zoodanig bij elkander heeft gebracht, dat dit zonder meer mogelijk is. Niet al te vaak is men in staat om zóó duidelijk aan te kunnen toonen, dat twee zoo verschillende organismen werkelijk bij elkander passen en dat niet alleen één dier nut heeft van het andere, zooals dit bij parasitisme het geval is: hier kan men met alle wetenschappelijkheid van s. spreken.