Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Necker (jacques)

betekenis & definitie

Necker (jacques) - Fransch staatsman, geb. te Genève 1732, overl. 1804 te Parijs, kwam jong te Parijs, waar hij spoedig als bankier fortuin maakte, trok door financieele brochures de aandacht der regeering, werd in ’76 directeur-generaal van de schatkist, waarvan het moeilijk viel den slechten toestand te verhelpen, richtte de Caisse d’escompte op, waaruit de Banque de France voortkwam, gaf 5 jaar achtereen de Compte-rendu du Roi uit, waardoor ’t volk voor ’t eerst een overzicht van staatsuitgaven en inkomsten kreeg. Daar hij zeer te kampen had met sleur en naijver en met tegenwerking van het Hof, nam hij in 1781 zijn ontslag. Onder zijn opvolgers nam de financieele nood schrikbarend toe, zoodat het volk zijn herstel in ’88 eischte. Hoe populair ook, N. werd ’t volgend jaar door de intriges van ’t Hof ten val gebracht.

Zijn ontslag was het sein tot de bestorming der Bastille. Opnieuw werd hij door den koning teruggeroepen, maar vroeg in September ’90 ontslag, omdat hij zich niet kon vereenigen met de financieele practijk der Nationale Vergadering, die steeds meer assignaties uitgaf. Hij trok zich op zijn landgoed Coppet in Zwitserland terug. Zijn dochter was de beroemde Mad. de Staël-Holstein. Hij schreef o. a.: Eloge de Colbert (1775); Du pouvoir exécutif dans les grands Etats (1791); Dernières vues de politique et de finance (1802); De l’influence des Idées religieuses (1802).

< >