Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 10-01-2019

Kampen

betekenis & definitie

Kampen - 1) stad in Overijsel, dicht bij den mond van den Gelderschen IJsel.

Geschiedenis. K. wordt het eerst vermeld in 1227; niet lang daarna kreeg het stadrecht. Het was in de 13e eeuw reeds een handelsplaats van beteekenis. Kooplieden van K. handelden met Vlaanderen en de Rijnstreek, maar vooral met Schonen. De haring had hier vreemdelingen getrokken; er ontstond een druk ruilverkeer: laken, wijn en zout werden uit de Westersche havens aangevoerd; uit de Oostzeelanden kwamen koren, hout en pelzen.

K. is uit Schonensch geld gebouwd, luidt een uitspraak bij den Kamper kroniekschrijver Arent toe Boecop. In den strijd der Duitsche steden tegen Waldemar Atterdag van Denemarken was K. de leider der Zuiderzeesteden. Den handelsomzet der stad in dezen tijd (1368) heeft men getaxeerd op bijna 5 millioen in onze munt. Hoe oud de betrekkingen tot Lübeck en andere Hanzesteden ook waren, toch schijnt K. eerst in 1441 lid der Hanze te zijn geworden. In de 15e en 16e eeuw verminderde de welvaart. Hollanders en Zeeuwen namen op de Oostzee de eerste plaats in; de IJselmonden verzandden; Karel van Gelre was een lastige buurman. Daarna kwamen de eerste moeilijke jaren van den 80-jarigen oorlog. In 1572 nam Willem van den Berg K. voor den Prins, maar bleef er niet lang meester.

In 1578 werd K. door Rennenberg ingenomen; in 1579 trad het tot de Unie toe; in 1580 had er een hevige beeldenstorm plaats. In 1672 gaf K. zich zonder slag of stoot aan de Munsterschen over, die later voor de Franschen plaats maakten. Deze bezetting was een ramp door de zware schattingen en den uittocht van vele ingezetenen. Réfugiés vestigden in K. trijpfabrieken, die in de 18e eeuw haar tijd van bloei beleefden, maar in de 19e eeuw vervielen. In 1865 werd K. bij het spoorwegnet aangesloten. De bevaarbaarheid van den IJsel is in de 19e eeuw verbeterd; in 1829 begon men met werken aan den Ketelmond; in 1869 werden nieuwe werken uitgevoerd en waarborgde het Rijk een waterweg naar zee ter diepte van 3 M. onder volzee. Sedert 1447 verbindt een houten brug K. met IJselmuiden; in 1874 werd een nieuwe vaste ijzeren brug in gebruik genomen.

De stad. Het oudere deel van K., begrensd door de Singelgracht, waarlangs de voormalige vestingwerken in een plantsoen veranderd zijn, is regelmatig gebouwd: lange straten, die evenwijdig met de rivier loopen, rechthoekig gekruist door nauwe straten of stegen. De Burgel, een gracht, die in een boog door de stad loopt, wijst haar uitgebreidheid aan vóór den uitleg van 1462. In de 19e eeuw is K. uitgegroeid naar het Z.O. (H. B. S. en Gymnasium, Ziekenhuis) en het N.W., waar Brunnepe, deels een boerendorp, deels een nederzetting van Schokkers (die nog altijd hun bestaan in de Zuiderzeevisscherij trachten te vinden) is vergroot met een modern gebouwde arbeiderswijk.

Hier staan de Kamper Emaillefabrieken (in 1913 met 900 arbeiders) en een scheepswerf. Uit de wevers, die ± 1850 geen werk meer vonden, kwam het personeel voor de sigarenfabricage voort (W. G. Boele); thans zijn er 5 groote en verschillende kleinere sigarenfabrieken; huisindustrie wordt veel beoefend. Verder vindt men er eenige zuivelfabrieken, een chemische fabriek voor de bereiding van magnesia, enz. — Aantal inw. ± 1400: 12.000; 1796: 6200; 1850: 10.800; 1916: 20.000.

Gebouwen. Van de vestingwerken zijn een drietal poorten overgebleven, de Koornmarktspoort, Cellebroederspoort en Broederpoort; de beide laatste zijn werkstukken van den Overijselschen landmeter Thomas Berendtsz. († 1625). De St. Nicolaas- of Bovenkerk en de O. L. Vrouwe- of Buitenkerk bestonden beide reeds in de 14e eeuw; de laatste werd in 1809 aan de Katholieken teruggegeven. De Nieuwe Toren, zonder kerk, werd in 1649 begonnen. De zware klokken zijn vervaardigd door den Kamper klokkengieter Geert van Wou († 1527). Het oude Raadhuis, naast het Stadhuis, is rijk versierd aan de buitenzijde en met zorg gerestaureerd (prachtige schouw in de schepenzaal van Mr. Jacob Colijn de Nole, schepengestoelte van Mr. Vrederick, beide van ± 1550).

Het H. Geest-Gasthuis, voor ouden van dagen, dateert uit de Middeleeuwen (werken van den schilder Ernst Maeler en de schilderes Mechteld van Ligtenberch, 16e eeuw). Het Gotische huis, een oud koopmanshuis met mooien gevel, wordt ingericht tot leeszaal en museum. Het Ethnografisch Museum bevat een kleine, uitgezochte collectie wapens, enz., uit den O.-I. Archipel. Het Instructie-Bataljon leidt op voor onderofficier bij de Infanterie, de Hoofdcursus voor officier bij de Infanterie en de Administratie. De Theologische School van de Gereformeerde Kerken werd in 1915 door 33 studenten bezocht.

Omgeving, Kamper Eiland. K. is in de lengte langs den IJsel gebouwd op een verhooging, die geheel of bijna geheel kunstmatig is (hoogste punt ± 3,90 Oud A. P.). Veeteelt en hooibouw zijn om K. het hoofdmiddel van bestaan. Door de stadsweiden is een vrij groot aantal „melkveehouders” in de stad gevestigd. In IJselmuiden is veel tuinbouw (groenteveiling). Een veemarkt bezit K. niet meer; de melk gaat meest naar de fabrieken. In 1913 kwam er 244.000 K.G. boter aan de markt, het vierde deel van wat er voor 40 jaar kwam. Het marktverkeer wordt gedrukt door dat van Zwolle. Tusschen Keteldiep, Rechterdiep, Ganzendiep en Goot liggen de Kattewaard, het Binnen-Eiland en de Mandjeswaard.

De kaden, die de eilanden omringen, zijn allengs opgehoogd, zoodat aan de zeezijde de dijkhoogte over het geheel 2,5 M. en aan de landzijde 2,25 M. is; voor zomerstormen, die het water zelden hooger dan 2 M. opjagen, zijn ze voldoende beschermd; ⅔ van het Kampereiland is hooiland. In 1363 kreeg K. de eilanden van bisschop Jan van Arkel in bezit. Tot dit bezit behooren, behalve de drie genoemde eilanden, de Vossenwaard en ander land ten Z. van het Keteldiep, en ten N. van de Goot (in de gemeenten Genemuiden). Over 1915 bedroeg de opbrengst van de pacht der stadserven ƒ 338.873,42. — Litt.: Tegenw. Staat van Overijsel; vele geschriften van Mr. J. Nanninga Uitterdijk.

2) (Jacob van), zie CAMPEN.
3) Pieter Nicolaas van, geb. te Amsterdam 1878; studeerde aldaar en promoveerde tot doctor in de plant- en dierkunde 1904 op een proefschrift over: De tympanaalstreek van den zoogdierschedel. Was 1900-1905 conservator van het Zoölogisch Museum te Amsterdam en van 1906-1910 verbonden aan het Departement van Landbouw in Nederlandsch-Indië, als zoodanig belast met onderzoekingen in het belang der visscherij. Nam 1910 deel als zoöloog aan de Grensregelingsexpeditie in N.-Nieuw-Guinea. Werd 1916 lector te Amsterdam en in datzelfde jaar hoogleeraar in de dierkunde te Leiden. Zijn onderzoekingen betreffen voornamelijk de vergelijkende anatomie der gewervelde dieren.

< >