Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 12-01-2019

Maris (matthijs)

betekenis & definitie

Maris (matthijs) - Nederl. figuur- en landschapschilder, geboren in 1839 te ’s-Hage, gestorven in 1917 te Londen. Hij is de tweede, meest romantisch-ideëele der broeders Maris, in wien het droomleven uiting zocht, eerst door ’t beeld der werkelijkheid ideëel herschapen weer te geven, dan door den droom te belichamen in vormen aan de werkelijkheid ontleend, ten slotte door te trachten ’t immateriëele van den droom zelve te geven. — Zijn leertijd: in Den Haag onder Louis Meyer en de Haagsche Akademie, dan van 1855—April ’58 in Antwerpen met Jacob samen. Hij schildert in dien tijd koppen en figuren, tafreelen uit ’t volksleven en portretten van vrienden. Terug in Den Haag voltooit hij een te Antwerpen begonnen dronkemanstafreel en schildert dit als „De Verloren Zoon” (Stedel.

Mus. te Amsterdam, gen. „Ellende”). Hij heeft zijn atelier met Jacob samen, met wien hij ook veel studies buiten maakte, wordt lid van Pulchri, waar vermoedelijk de studies der Italiaansche vrouwen ontstonden, maakt met zijn broeders uitstapjes naar Wolfhezen, en een reis met Jacob door Duitschland naar Lausanne. Deze reis had grooten invloed op zijn vorming. De daar ontvangen indrukken van de Duitsche rom. schilders en van de oude Duitsche stadjes hebben zijn ideëelromantischen aard voedsel gegeven. Nawerking ervan vindt men niet alleen in de kort daarna ontstane schilderijen, maar eigenlijk door zijn gansche leven. Daarna ontstaan „De Doopgang” (aquarel), „Het Achterbuurtje” (museum Dordt), „De Kerkgang” (museum Mesdag), Zwitsersche Stadsgezichten, „Naar School gaan” (gelith. door W. Weissenbruchnaar een door Thijs veranderde teekening). Eenzelfde soort verbeelding werd op verschillende wijze gegeven, zooals de „Kennismaking van Kind en Geitje” als aquarel en twee maal als schilderij.

Uit dien tijd ook „Meisjeskopjes”, de „Jongen met den Hoepel”, en ’t reeds eenige jaren vroeger geschilderd merkwaardig „Zelfportret” (coll. Kröller). — Begin ’69 gaat hij naar Parijs, waar Jacob reeds was, en blijft als Jacob ’71 vertrekt (eerst alleen, in ’72 komt zijn zuster bij hem) tot ’77. — In Parijs schildert hij o. a. ,,’t Gezicht op Montmartre”, „de Ossenwagen”, ,,’t portret van Artz” (Stedel. Museum Den Haag) en vooral na ’71 zijn meest belangrijke stukken:„De vier Molens”, ,,’t Keukenmeisje” in ’71 (in Engelsch bezit) en ’72 meer ideëel herboren als beeld van Mijmering (coll. Mesdag), zooals ook ,,’t Meisje bij de Pomp” is. Ook andere ideëele meisjesfiguren: „Kippenvoedster”, „Eendenvoedster”, „Herderin met twee geiten”. En daarnaast ’t portret van zijn zuster en verschillende landschappen in den omtrek van Montmartre, waar hij woonde, o. a.: „Buitenkant der stad” en ’t bekende „Gezicht op Amsterdam” (Rijksm.).

Ook de „Spinster” (Gretchen genoemd) en het „Liggend Kind”, dat later in veranderd beeld verschijnt als „De Vlinders”, zijn in dien tijd ontstaan.

Nog gaat hij uit van de werkelijkheid, maar ’t sprookjesachtige verschijnt meer en meer, z.a. in ’t „Prinsesje met de Geiten”, „Prins en Prinsesje met de Eekhoorns”, „de Kathedraal bij Maanlicht’’.

Daniel Cottier, die een kunsthandel in Londen had opgericht, en Matthijs’ werk bewonderde, haalde hem over naar Engeland te komen, waartoe hij eindelijk in ’77 besloot. Zijn eerste arbeid daar was in opdracht van Cottier een ets naar Millet’s Zaaier, telkens door hem hertoetst. In de Londensche jaren steeds verder verdiept in droom, al meer probeerend ’t ideëele, onmaterieele te schilderen, nooit tevreden met ’t bereikte, altijd weer hervattend een zelfde stuk, dat tientallen jaren op zijn atelier bleef, ’t Eenige gedateerde is een kinderportret „Barye” Sidon 1887. Meestal verbeeldt hij droom en verlangen als een figuur, half kind, half jong meisje, herderin, spinster, bruid, sprookjesprinses, omsponnen met den droomsfeer. Kleuren verdwijnen er in, vormen lossen er zich in op. Zoo „the Nun’s veil”, zoo „Grief” e. a., gevonden in zijn nalatenschap.

Behalve de schilderijen, teekeningen en etsen in denzelfden trant. Begraven is hij op 't kerkhof te Hampstead. Na zijn dood een tentoonstelling te Londen in the french Gallery, waarvan een uitgave met afbeeldingen: Mattew Maris, A Souvenir (1917). In de catalogus opstel van Ed. Friedländer.

Verdere litt.: P. Haverkorn van Ryswijk, Onze Kunst (1918 en 1919); Berkenhof, Onze Eeuw (1917, IV); Max Eisler, Studio (1912).

Zijn werken in Nederland: Rijks Museum, Stedel. museum Amsterdam, Den Haag, coll. Mesdag en Kröller, en in privaat bezit in Engeland en Amerika.

< >