Husz - (Joh.), de Reformator van Bohemen, geboren 1369 te Hussinecz in het Zuiden van Bohemen als zoon van welgestelde boeren van Czech. stam, studeerde te Praag, waar hij in 1400 tot priester gewijd werd. Reeds bij een disputatie van 1399 toonde hij in sommige punten met de leer van Wiclif in te stemmen. Na zijn benoeming tot prediker in de nieuwgestichte Bethlehemskapel te Praag in 1402 trad hij met steeds toenemende bestrijding van de verwereldlijking der kerk op. Toch bestreed hij niet beslist de Roomsche kerk, maar wilde in zijn pogingen tot hervorming der kerk in hoofd en leden de treurige misstanden in haar ter zijde gesteld zien.
Niet alleen breede kringen van het volk namen het voor hem op, maar hij kreeg zelfs de gunst van den koning en den aartsbisschop. De koning stelde hem tot biechtvader der koningin aan en de aartsbisschop Sbynko benoemde hem in 1403 tot synodaalprediker. In datzelfde jaar ontstond aan de Universiteit een conflict, door de aanneming van 46 stellingen uit de schriften van Wiclif als kettersche dwalingen. H. beweerde, dat Wicklif deze stellingen niet in den hem toegeschreven zin bedoeld had. Slechts de Bohemers aan de universiteit vielen Husz bij, maar de drie andere fracties (Beieren, Saksers en Polen) gingen met de veroordeeling van Wiclif mee. Dit werd in 1408 herhaald. H. en zijn vrienden wisten echter in 1409 een decreet van koning Wenceslaus uit te lokken, dat in alle universiteits-aangelegenheden de Boheemsche natie drie stemmen en de andere drie naties te zamen één stem zouden hebben. Duizenden studenten met hunne leeraars, minstens ten getale van 5000 verlieten nu Praag en stichtten de universiteit te Leipzig.
Husz werd nu tot rector gekozen ; ook de adel hield het grootendeels met hem, maar de geestelijkheid nam het vooral tegen hem op. De aartsb. Sbynko verbood hem het prediken en klaagde hem te Rome aan. Paus Alexander V veroordeelde in een bul v. 20 Dec. 1409 de verbreiding van Wiclifitische dwalingen. De aartsb. liet meer dan 200 deelen van Wiclifs geschriften verbranden en toen het volk hem daarover hoonde, riep paus Johannes XXIII Husz tot zijn verdediging naar Rome. Trots alle pogingen van koning, adel en universiteit werd H., die niet verschenen was, veroordeeld en Sbynko sprak den ban over hem uit. H. trad echter steeds beslist voor een hervorming der kerk op. Toen in 1412 de paus een kruistocht tegen Napels liet prediken ook in Bohemen, sprak en schreef H. daartegen, terwijl zijn vriend Hieronymus van Praag in onstuimigheid den pauselijken aflaatbul liet verbranden.
De paus liet op zijn last H. door den nieuwen aartsbisschop Albik met verbanning en de stad Praag met het interdict bedreigen. Hij verliet nu Praag en hield zich op verscheidene burgten van bevriende edelen op. Hij maakte van de rust, die hij hierdoor genoot, gebruik om zijn inzichten meer te bevestigen en verschillende geschriften het licht te doen zien, waarvan het meest bekend is zijn De ecclesia. In zijn leer toonde hij zich in hoofdzaak van Wiclif afhankelijk (vgl. daarover: Loserth, H. und Wiclif, zur Genesis der hussitischen Lehre, Praag 1884). Tegenover Wiclif hield H. zich aan de transsubstantiatie vast, zoodat hij ook het genot v. h. avondmaal in beide gestalten nooit als noodig, maar steeds als toelaatbaar gehouden heeft. Intusschen kwam het Concilie van Constanz bijeen. Keizer Sigismund gaf hem een brief van vrijgeleide. H. ging in vertrouwen op reis en kwam 3 Nov. 1415 te Constanz aan, maar werd 28 Nov. op bevel v. d. paus gevangen genomen en sedert 6 Dec. in het Dominicanerklooster gevangen gehouden.
Hieronymus v. Praag ging naar Constanz om hem bij te staan. H. werd in de openbare zitting van het concilie van 6 Juli 1416 ter dood veroordeeld. Dit vonnis werd terstond voltrokken en Husz leed met groote standvastigheid en blijmoedigheid de smarten van den vuurdood, juist 46 jaar oud. — Litt. W. Tomek, Geschichte der prager Universität, Praag 1864 ; W. v. Langsdorff, J. Hus ausgew. Predigten, Leipz. 1894; Höfler, Geschichtschreiber der husitischen Bewegung, 3 Bde., Wien 1856—66; Palacky, Documenta Magistri Joh. Hus vitam, doctrinam, causam etc. illustrantia, Praag 1869 ; C. Becker, Die beiden böhm. Reformatoren und Märtyrer Johann H. und Hieronymus von Prag, Nördl. 1858 ; Lechler, Joh. Hus, Halle 1890 ; A. Stein (Nietschmann), Johannes Huss, Halle 1895.