Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2018

David joris

betekenis & definitie

David joris - (eigenlijk Joriszoon), een van de leiders der Wederdoopers, geb. te Brugge in België, 1501, was eerst glasschilder, en vestigde zich in 1524 te Delft, sloot zich bij de Hervorming aan, werd om zijn onverdraagzaamheid spoedig voor den tijd van drie jaren uit de stad verbannen, stichtte in 1536 met een beroep op ontvangen visioenen een eigen secte, werd overal verjaagd, en stierf 25 Aug. 1556 te Bazel, waarheen hij in 1544 gevlucht was en sedert geleefd had onder den naam Johannes van Brugge; later werd zijn ware naam bekend, waarop in 1559 te Bazel door den beul zijn stoffelijk overschot en zijn geschriften werden verbrand. Zijne aanhangers, de Davidisten of DavidJoristen, bleven in Nederland, trots alle vervolging, tot op het midden der 16de eeuw bestaan. Uitgangspunt van de leer van D.J. was de verwachting van de nabijzijnde wederkomst van Christus en de hoofdzaak ervan was de besliste aanneming van den persoon van D.J. De voleinding van het Godsrijk had plaats in drie wereldperioden: de eerste begon met koning David, de tweede met Christus, de derde met D.J.— Zie over hem: Nic.

Plesdikius ( N. Meynderts, schoonzoon van D. J., later pred. in de Pfaltz); Historia vitae, doctrinae ac rerum gestarum Davidis Georgii haeresiarchae (Deventer 1642 uitgegeven door J. Revius); F. Nippold, David Joris aus Delft, Leben, Lehre, Secte (Gotha 1863, ’64);A.v.d. Linde, David Joris. Bibliographie (‘s Gravenhage 1867).

< >