Cuba - eiland in W.-Indië, het grootste der Gr. Antillen. De straten Florida en Yucatan scheiden het van de gelijkn. schiereil., de Windward-passage van het eiland Haïti. De lengte van C. overtreft de breedte ± acht maal.
De grootste lengte, van Kaap San Antonio in het W. tot aan Kaap Maysi in het O., bedraagt 1200 K.M., de grootste breedte 160 K.M. De oppervl. bedraagt 114.524 K.M.2, d. i. dus ruim zoo groot als Nederland, België en Zwitserland te zamen. Hierbij zijn gerekend de omliggende kleinere eil., zooals: Isla de Pinos, de Jardines de la Riena en de Cayos de las doce Leguas en vele andere eilanden aan de Zuidkust. Ook aan de Noordkust ligt een ontelbaar aantal klippen, kleine- en groote eilanden, o. a. de Archipels Sabana en Camaguey. De meest vlakke kusten zijn met klippen, zandbanken, koraalriffen en kleine eilanden bezet en daardoor op vele plaatsen moeilijk te bereiken. De grootste baaien van het eiland zijn die van Nype en Nuevitas aan de N.-kust en die van Guacanayabo, Cienfuegos (Jagua) en Broa aan de Z.-kust. In geologisch opzicht doet Cuba zich voor als een voortzetting van den bergketen van Z.-Mexico.
Het bestaat uit een archaisch leisteengebergte als kern, waarop tal van jongere lagen zijn komen te liggen, vooral veel tertiaire. Ook jong-eruptieve gesteenten komen voor. Alleen in het Z.O. bezit C. een werkelijk bergland, de Sierra Maestra, die zich steil uit zee verheft tot 2560 M. in de Pico Tarquino, den hoogsten top van het eiland. Naar het N. daalt het gebergte langzaam in groepen van tafelbergen, zoogenaamde Loma’s; naar het O. gaat het over in het 600 M. hooge heuvelland van Baracoa. Het midden van C. wordt ingenomen door El Camaguey, een ontoegankelijk, dor kalkgebied van gemiddeld 2—500 M. hoogte, dat in het bergland van Las Villas in het W. grootere hoogten bereikt, b. v. de Lorna de Banao (1700 M.), Pan de Azucar of Suikerhoed, Lomas de Infierno of Vagevuurberg (1500 M.). In het W. bereikt de Pan de Guajabon 800 M. hoogte.
Onder de rivieren is slechts de Cauto in ’t O. over een belangr. uitgestrektheid bevaarbaar. Zij mondt uit in de Golf van Guacanayabo, die eenmaal ver het land binnendrong, maar door het slib van de Cauto opgevuld werd.
Aan de grenzen der tropenzone gelegen, heeft C. over het algemeen een warm en vochtig klimaat; de jaartemp. is te Havana 24.8°, de Jan.-temp. 21.3°, de Juni-temp. 27.7°. Per jaar valt daar ongeveer 1300 mM. regen. De regentijd duurt van Mei tot Oct.; de regenrijkste maanden zijn Juni, Sept. en Oct. De kuststreken, ten deele moerassig, zijn ongezond (gele koorts). Havana geldt van Juni Oct. als de ongezondste stad ter wereld, terwijl in den winter het klimaat er heerlijk is. De Z.kusten hebben bovendien van aardschokken en stormen te lijden; zoo heeft C. in 1755,1766, 1826 en 1852 door zware aardbevingen, in 1768, 1791, 1810, 1844 en 1846 door cyclonen geleden.
De flora is over het geheel die van den W.Ind. Arch., de fauna is zeer arm aan inheemsche grootere zoogdieren; apen en herten zijn ingevoerd; de op C. voorkomende wilde hond is een nakomeling van den ingevoerden; werkelijk inheemsche zoogdieren zijn een aantal vleermuizen, verder een soort agoeti en andere op boomen levende knaagdieren; het merkwaardigste zijn echter een tweetal insecteneters (van het geslacht Solenodon), daar insecteneters in geheel Z.-Amerika ontbreken en hunne naaste verwanten zich op Madagaskar bevinden. De vogelwereld bestaat deels uit voor C. kenmerkende soorten (een 40-tal), uit tropische en N.-Amer. vogels, van welke laatste de meeste echter C. slechts op den trek bezoeken. Onder de reptilen zijn enkele gekko’s en reuzenslangen karakteristiek voor de Antillen, terwijl schildpadden bij menigte voorkomen; de zoetwatervisschen zijn verwant aan die van Z.-Amer.; de talrijke Cub. landweekdieren daarentegen sluiten zich merkwaardigerwijze nader bij die van Azië en Afrika aan.
B e v o l k i n g. C. werd oorspronkelijk bewoond door de Cibuney, een Indianenstam, die verwant was met de Araukaniërs. Nadat deze uitgestorven en van de Caraïben nog maar weinigen overgebleven waren, hebben de Europeanen er veel negerslaven heen gebracht; van 1524 tot 1821 waarschijnlijk een 400.000. Thans maken de Negers met de Mulatten samen 28.1 % der totale bevolking uit. — De eerste Blanken waren Spanjaarden, ook thans nog de hoofdbevolking. Andere nationaliteiten zijn slechts in gering aantal aanwezig; het meest nog NoordAmerikanen, Engelschen en Duitschers en een 12.000 Chineesche koelies. Daardoor heeft het eiland geheel een Spaansch voorkomen.
Een scherp onderscheid bestaat tusschen de Creolen, de op C. geboren Spanjaarden, en de Gringos, de Spanjaarden, die in het moederland geboren zijn. De laatsten, die vroeger door Sp. werden bevoordeeld, vestigden zich in de steden, de eersten meer op het platteland en sloten zich daar meer aan bij de kleurlingen. De geheele bevolking van C. telt thans bijna 2 ½ millioen zielen. Hiervan zijn:
1.225. 000 Blanken of 66,4 % 274. 000 Negers of 14.9 % 335. 000 Mulatten of 18,1 % 12. 000 Chineezen of 0,6 % De sterfte op C. is verbazend groot, maar het aantal geboorten is zoo aanzienlijk, dat de aanwas der bevolking elk jaar ongeveer 45.000 personen bedraagt. Slechts één stad heeft meer dan 100.000 inw., n.l. Havana met 355.870 d.i. ± 15 %. 30 % der bevolking kan niet lezen. In elk der prov. is 1 middelbare school, en bovendien zijn er soms eenige vakscholen. Havana heeft een universiteit, die door bijna 1500 studenten wordt bezocht.
M i d d e l e n v a n b e s t a a n. Aanvankelijk is C. alleen door den mijnbouw van belang geweest, vooral door de opbrengst van goud, later van koper. Het uitsterven der Indianen en de ontdekking van veel rijkere velden elders veroorzaakte, dat C. achteruitging. Na een langdurige Overgangsperiode begon zich de landbouw te ontwikkelen en producten te leveren voor den uitvoer. Deze ontwikkeling begon reeds, nadat de uit Haïti en Jamaica verjaagde Spanjaarden zich in C. vestigden. Vooral toen de omringende eilanden sterk achteruitgingen door de plotselinge afschaffing der slavernij, kon C. zich rustig verder ontwikkelen en van de gelegenheid profiteeren, dat die afschaffing daar eerst later en geleidelijk geschiedde.
Het eerste product, dat voor den uitvoer werd aangeplant, was tabak. Deze wordt voornamelijk verbouwd ten Z.W. van Havana, in de ruim 100 K.M. lange en 30 K.M. breede Vuelta Abajo. De bladeren hebben vooral beteekenis als dekblad. Veel wordt in het land zelf verwerkt. In 1914 werd uitgevoerd voor een waarde van:
47 millioen gulden ruwe tabak.
31,5 millioen gulden sigaren.
1,3 millioen gulden sigaretten.
0,7 millioen gulden rooktabak.
--------------------------------------------80,5 millioen gulden totaal.
Volgens betrouwbare berichten zou de laatste jaren de tabak in qualiteit verminderen tengevolge van overmatig gebruik van kunstmest, terwijl bovendien een kleine kever de bladeren beschadigt. Van grooter beteekenis is C. thans als suiker-produceerend land. Het is het eerste rietsuikerland op aarde geworden, voornamelijk een gevolg van de bemoeiingen der Ver. Staten. In tegenstelling met het tweede suikerland, Java, wordt op C. de grond niet door de fabrikanten gepacht om daar suikerriet op te doen verbouwen, maar koopen zij het riet eenvoudig op. De oogstuitkomsten zijn daardoor minder gunstig dan op Java, terwijl bovendien droogten en stormen vaak kwaad doen aan het gewas. Een andere ongunstige omstandigheid is het gebrek aan werkvolk, daar de Sp. regeering thans, in tegenstelling met vroeger, de emigratie uit Galicië en de Canar. eil. naar C. zooveel mogelijk tracht tegen te gaan. Hierdoor zijn de werkloonen er zeer hoog.
Het riet wordt in hoofdzaak aangeplant in het gebied tusschen Havana, Cienfuegos en Remedios. De uitvoer, welke over de haven Matanzas geschiedt, is voornamelijk op de V. St. gericht. Hij bedroeg in 1912 bijna 2 ½ millioen ton, een waarde vertegenwoordigende van 257 millioen gulden. In 1915 was de waarde nog veel aanzienlijker, daar de productie toen bijna 3 ½ millioen ton bedroeg, en de prijs van de suiker verbazend was gestegen. Het land bezit 174 suikerfabrieken. — Bovendien bevinden zich belangr. koffieplantages bij Candelaria en Bayamo en in de Siërra Maestra tusschen Santiago en Guantanamo. Oost-C. is echter voornamelijk als fruitland van beteekenis; bijna 30.000 ton ananas komt daar jaarlijks vandaan en groote hoeveelheden cocosnoten en bananen. — In de bosschen bezit het land een grooten rijkdom aan kostbaar hout, o.a. mahonie.
Met het oog op de sigarenexport is de aanwezigheid van veel ceders van belang voor het vervaardigen van sigarenkistjes. De uitgestrekte savannen leenen zich uitstekend voor de veeteelt. In 1915 bezat C. 3 ½ millioen runderen, 700.000 paarden en vele andere huisdieren. — Van den mijnbouw hebben alleen de ijzermijnen grootere beteekenis; jaarlijks wordt er voor 9,8 millioen gulden aan ijzererts naar de Unie uitgevoerd. Men vindt op C. verder koper, mangaan en wat zout. — In 1915 had de totale export een waarde van 109.750.000 gulden, de import 64.000.000 gulden, voornamelijk manufacturen, machinerieën en levensmiddelen. De handelsbalans was dus zeer voordeelig. De voornaamste landen, waarmede C. handel drijft, en het aandeel van elk in de algemeene im- en export waren:
Landen. Import. Export.
1913. 1914. 1913. 1914.
Ver. Staten 52,8 58.2 80. 83.1 Gr.-Brittannië 11.1 10.4 11.1 9.1 Spanje 7.7 8.3 0.4 0.9 Duitschland 6.7 4.2 2.8 1.4 Frankrijk .... 6.4 4. 1. 1.4 Andere landen 15.3 14.9 4.7 3.1 Een spoorweg ter lengte van 864 K.M. verbindt dwars door C. heen Santiago de Cuba in het Z.O. met Havana in het N.W. en is doorgetrokken tot Pinar del Rio. Tal van zijlijntjes gaan van deze stamlijn uit naar de verschillende kustplaatsen en havens, zoodat het geheele spoorwegnet een lengte heeft van 3750 K.M.
B e s t u u r. C. vormt sedert 20 Mei 1902 een Republiek, aan het hoofd waarvan een president staat, die voor den tijd van 4 jaar wordt gekozen. Naast den president staan 10 secretarissen, die hem van advies dienen. Het Congres bestaat uit een Senaat van 24 leden, n.l. 4 voor elke provincie, en een Huis van Afgevaardigden van 91 leden, n.l. 1 voor elke 25.000 inw. C. is verder verdeeld in 6 provincies:
Oppervl. in K.M.2 Aant. inw. per K.M.
Pinar del Rio .. 13.500 257.780 19 La Habana .... 8.221 651.266 79 Matanzas 8.444 270.513 32 Santa Clara .... 21.411 569.416 26 Camaguey 26.098 154.567 5 El Oriente 36.850 567.988 15 Totaal .... 114.524 2471.50 22 G e s c h i e d e n i s. Cuba werd 28 Oct. 1492 door Columbus ontdekt ; hij hield het eiland voor een deel van het vasteland; eerst de omzeiling door Ocampio in 1508 toonde de onjuistheid dezer voorstelling aan. In 1511 veroverde Diego Velasquez het eiland; hij stichtte steden (o.a. Baracoa), bevorderde den invoer van negers en maakte aldus van het eiland in korten tijd een bloeiende kolonie. Hernando Soto, gouverneur in 1539, maakte zijn naam berucht door de uitroeiing der inheemsche bevolking, een wanbedrijf, dat tevens de kolonie groote schade toebracht. Dat ze haar beteekenis behield, dankte zij aan de voortreffelijke haven Havana, in 1584 versterkt en sedert 1633 zetel van departementaal bestuur. In de 17e eeuw leed C, sterk door de plundertochten der flibustiers. Toen de regeering in 1907 den tabakshandel op C. monopoliseerde, veroorzaakte deze maatregel een reeks van opstanden.
De sluikhandel met het Eng. Jamaica nam een groote uitbreiding, en moeilijkheden met de Eng. regeering bleven niet uit. Ten slotte werd het tabaksmonopolie aan eenige kooplieden van Cadiz overgedragen. In den Zevenjarigen Zeeoorlog tusschen Frankrijk en Engeland. (1756-1763), waarin Spanje de zijde van Frankrijk hield, ondernamen de Eng. in 1762 een tocht tegen Havana; ze namen bezit van stad en omgeving; proclameerden het vrije verkeer; verruilden echter in 1763 hun verovering tegen Florida. De korte bezetting was evenwel van wijdstrekkende gevolgen, wijl de Sp. regeering de oude handelsverhoudingen niet weder herstellen kon. Zij moest in 1765 het vrije verkeer van C. met Sp. toestaan; het eiland kwam snel vooruit; Havana werd het middelpunt van den slavenhandel in Spaansch-Amerika.
Toen in het begin der 19e eeuw de continentale koloniën afvielen van het moederland, moest het bezit van Cuba des te kostbaarder worden. In 1816 werd het tabaksmonopolie vrijgegeven; in 1818 volgde algemeene handelsvrijheid; dus zocht Spanje den invloed der Zuid-Am. Staten tegen te werken. Niet alleen echter van het Zuiden, ook van NoordAmerika dreigde gevaar. Na 1840 zochten vele Kreolen toenadering tot de Republiek uit het Noorden; vrijscharen in de Unie rustten zich toe, het eiland te veroveren. De regeering der Groote Republiek greep echter in, en belette deze actie op eigen hand (1849). Van 1868 1878 woedde op het eiland een opstand tegen het Spaansche bewind, welke dit resultaat opleverde, dat aan het eiland in gemeentelijk en provinciaal bestuur zekere zelfstandigheid werd geschonken, zooals die in Spanje bestond. Sedert 1881 hadden 30 Cubaansche afgevaardigden en 14 Senatoren zitting in de Spaansche Cortes.
In 1888 werd de slavernij afgeschaft. Daar echter de druk der belastingen en de willekeur der beambten voortduurden, verhief zich het eiland nogmaals in 1895 niettegenstaande een leger van 200.000 man werd overgezonden en de bevelhebber generaal Weyler met barbaarsche gestrengheid optrad, gelukte het niet, het oproer te dempen. Het aanbod van het ministerie-Sagasta (Oct. 1897), dat Cuba een eigen parlement en een eigen ministerie hebben zou en zijn vertegenwoordiging in de Cortes desniettemin zou voortduren, kwam te laat. Zoo woedde de strijd voort, waarin nu spoedig ook de Republiek uit het Noorden (Monroeleer; kapitalistische belangstelling in de suiker- en tabakproductie van het eiland) zich mengde; 23 April 1898 zond president Mac Kinley zijn ultimatum om Cuba de vrijheid te geven. De oorlog werd in Oost-Azië en op Cuba gevoerd. De Amerikanen zetten bij Santiago een leger van 20.000 man aan land ; vernietigden de Spaansche Westvloot onder admiraal Cervera, toen deze zich uit de belegerde. haven van Santiago wilde redden (3 Juli), dwongen 14 Juli de stad en hare 23000 man sterke bezetting tot overgave. 10 Dec. werd de vrede te Parijs gesloten, waarbij Cuba werd vrijgegeven.
Litteratuur: W. J. Clark, Commercial C. (1899); R. Davey, C. Past and Present (1898); E. Deckert, Cuba (1899); D. R. Keim, The Isle of Pines (1906); H. Piron, L’Ile de C. (1898); R. P. Porter, Industrial C. (1899); A. G. Robinson, C. Old and New (1916); A. S. Rowan and M. M. Ramsay, The Island of C. (1898).