Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 24-01-2019

Haïti

betekenis & definitie

Haïti - Vaak nog met den Spaanschen naam San-Domingo aangeduid, vroeger ook Hispaniola geheeten, een der eilanden van de groep der Groote Antillen, oppervl. ruim 75.000 K.M.2 dus plm. Beieren, aantal inw. 3.225.000, dichtheid van bevolking 42 per K.M.2 H. is de kern van de Groote Antillen. In het midden van het eiland bevindt zich een kristallijn leisteengebergte (Cordillera de Cibao), zeer ontoegankelijk, waarop zich de Lorna Tina tot 3140 M. verheft, waardoor H. de hoogste top van de Antillen bezit. Naar het O. zet zich het bergland in een breed schiereiland voort, duikt in het eilandje Mona even op om dan verder Portorico te vullen.

Naar het W. is duidelijk de voortzetting te zien over 2 smalle, langgerekte schiereilanden, waarvan de Zuidelijkste zich voortzet op Jamaica, de Noordelijkste op Cuba. Ten N. en ten Z. van deze hoofdketen bevinden zich tal van minder belangrijke gebergten, waardoor ongeveer 1/9 van het land bergland is. De dichte loofen naaldwouden, afgewisseld door bergweiden, verhoogen de schoonheid van dit landschap. Het laagland is veelal heuvelachtig en bevat grasrijke vlakten (vega’s). H. is vaak door aardbevingen geteisterd (1887). De vorm van het eiland brengt mede, dat groote rivieren zich hier niet konden ontwikkelen. Het water verzamelt zich in twee groote lengtedalen aan weerszijden van het genoemde hoofdgebergte. Door het Noordelijke dal loopen de Yaquidel Norte en de Yuna, de een naar het W., de ander naar het O. Het Zuidelijke lengtedal wordt voor een aanzienlijk deel ingenomen door de beide groote meren Enriquillo en Azuei, terwijl het water verzameld wordt door de W.waarts stroomende Artibonite, de belangrijkste stroom van H. en de Z.waarts gaande Yaqui de Sur.

Het klimaat is zuiver tropisch, warm en vochtig ; op de bergen heerscht een eeuwige lente. Jaarlijks twee regentijden, die echter niet altijd in aanvang en duur overeenstemmen ; in den regel zijn de maanden Dec.-Febr. en verder Juli het droogst, en Mei en Oct. het rijkst aan neerslag. De gemiddelde jaartemperatuur bedraagt te Port-au-Prince 26,2°, die van Juli 27,8°, van Jan. 24,43, de regenhoeveelheid 1394 m.M., waarvan 320 m.M. in Mei en 17 in Jan. Soms wordt het eiland door orkanen geteisterd.

Bevolking. Ten tijde van Columbus waren de oudste Indianenstammen, de Taino’s, reeds verdrongen door Calina-Indianen. Het totaal aantal Indianen uit dezen tijd werd door Las Casas op 3 mill. geschat. Zeker is, dat hun aantal spoedig schrikbarend afnam, zoodat slechts enkele families overbleven. Getracht is wel Indianen van de Bahama-eilanden hierheen te brengen, maar ook dezen stierven spoedig uit. Reeds in 1506 begonnen daarom de Spanjaarden met den invoer van Negers om als arbeiders te dienen in de mijnen.

Hun aantal is zóó groot geworden, dat zij in het W. de blanke bevolking geheel verdrongen en een afzonderlijken staat vormden. In het Z. zijn de Mulatten in grooter aantal dan de zuivere Negers. Het totaal aantal Blanken, dat thans nog op H. woont, bedraagt niet meer dan 1000, meest Engelschen en Amerikanen. Op grond van de tegenstelling in bevolking en vooral ontwikkeling en beschaving is het eiland staatkundig verdeeld in de Negerrepubliek Haïti, die hieronder behandeld wordt, en de Mulatten-republiek Santo-Domingo.

De republiek H. is de kleinste van beide, maar heeft de meeste inwoners, is bijna 6 maal zoo dicht bevolkt dan Santo-Domingo. De oppervlakte bedraagt 28.676 K.M.S, het aantal inw. 2½ millioen, dus per K.M.2 ± 89. Van de totale bevolking maken de Negers 90 % uit, bijna 10 % bedraagt het aantal Mulatten, meest nakomelingen van Franschen. Bovendien wonen er nog een 6000 vreemdelingen, waarvan niet meer dan 600 Blanken. Hoofdtaal is Fransch, een groot deel van het volk spreekt echter een eigenaardig Haïtisch dialect, dat wel eens Creoolsch Fransch wordt genoemd. De Roomsch-Katholieke Godsdienst wordt algemeen beleden Aan het hoofd van de kerk staat een aartsbisschop, die te Porte-au-Prince woont en 4 bisschoppen onder zich heeft.

Bestuur. De rep. sedert 1 Jan. 1804 onafhankelijk, wordt bestuurd volgens de constitutie van October 1889. De wetgevende macht berust bij de Chambre de Communes (Lagerhuis), bestaande uit 99 leden. Elke gemeente vaardigt 1 lid af, die voor den tijd van 3 jaar bij algemeene volksstemming wordt verkozen. De senaat bestaat uit 39 leden, waarvan om de 2 jaar een derde aftreedt. De leden worden voor 6 jaar verkozen door de Chambre de Communes uit een lijst, die opgemaakt wordt voor een deel door de kiezers direct, voor een deel door den president.

Deze wordt voor den tijd van 7 jaar verkozen door de beide Kamers. Het leger bestaat uit 9000 man, zeer goed gewapend, maar vaak zonder uniform. Een speciale lijfwacht voor den president en het gouvernement bestaat uit 660 man onder 10 generaals. Deze is wel noodig, daar de Rep. befaamd is door haar talrijke revoluties.

Economische toestand. De Fransche periode is het tijdperk van bloei voor H. geweest. Sedert zijn onafhankelijkheid is het economisch achteruitgegaan door binnen- en buitenlandsche oorlogen. De vlakte van Port-au-Prince, eenmaal een juweel van bevloeiïngskunst, werd tot woestijn, de koffiecultuur ging achteruit, de suiker was onverkoopbaar en de cultuur daarvan verminderde sterk, omdat de vrij geworden Negers, daarin het symbool der slavernij zagen. Toch is door de buitengewone vruchtbaarheid van de uitgestrekte kustvlakten productie en handel nog van belang. Het belangrijkste artikel is koffie, waarop echter zulke hooge uitvoerrechten werden geheven, dat een flinke ontplooiing van de cultuur onmogelijk is gemaakt. Toch werden er in 1914 zelfs 35 millioen K.G. uitgevoerd, waarmee echter de 43 millioen K.G. van omstreeks 1800 nog niet zijn bereikt. De suikeruitvoer, omstreeks 1800 nog 78 millioen K.G., wordt in de statistiek niet eens meer vermeld.

Mahonie-, campêche e. a. waardevolle houtsoorten, waarvan alleen aan Logwood werd uitgevoerd bijna 25 millioen K.G. Het land is zeer rijk aan mineralen, goud, zilver, koper, ijzer, antimonium, tin, nikkel, benevens steenkool, phosphaat, kaolin. Tot exploitatie is het slechts op enkele plaatsen gekomen. In 1912 had de totale uitvoer een waarde van 43 millioen gulden, waarnaast de invoer 25 millioen bedroeg. De meeste handel geschiedt met de Ver. Staten, welk land een steeds grooteren invloed op H. verkrijgt.

Reeds lang hadden vele Amerikanen er uitgestrekte plantages of exploiteerden er havenwerken en spoorwegen. In 1915 werd voor den tijd van 10 jaar een conventie aangegaan, waarbij de douanedienst onder controle kwam, Amerikaansche officieren bij de maréchaussées werden aangesteld, de financiën onder toezicht kwamen, enz. Voornaamste haven is de hoofdstad Port-au-Prince met 100.000 inw. Andere belangrijke steden zijn : Cape Haïten (30.000 inw.), Les Cayes (12.000 inw.), Gonaives (13.000 inw.), Port de Paix (10.000 inw.).

Litteratuur: H. Pritchard, Where Black Rules White (1900) ; L. G. Tippenkauer, Die Insel H. (1895); Vincent Stanio, La république d’H. (1910); E. Aubin, En Haïti (1910).

Geschiedenis. Nadat Columbus in 1492 het eiland H., dat van hem den naam Espanola kreeg, ontdekt had en Alonso de Vida een onderzoek naar den toestand van het landschap had ingesteld, vestigden zich hier verschillende kolonisten, die de nederzetting Santo Domingo stichtten, waarnaar ’t eiland later ook Santo Domingo werd genoemd. Teneinde aan de wreedheden der Spaansche kolonisten paal on perk te stellen, stelde de Sp. regeering een Real Audiencia te S. Domingo in, die tot taak kreeg de inboorlingen te beschermen (1521). De uitroeiing der oorspr. bevolking heeft zij echter niet kunnen beletten. Voor den arbeid op de plantages werden negers geïmporteerd. In de 2e helft der 16e eeuw ging de Sp. kolonie achteruit; S. Domingo werd in 1586 door Fr. Drake veroverd en in 1632 vestigden zich op ’t Westelijk deel van !t eiland Fransche kolonisten (boekaniers). Heftig werd er in de 17e eeuw tusschen de Franschen en Spaanjaarden gestreden (flibustriërs). De Franschen handhaafden zich in ’t West. deel en de Sp. in ’t Oost. deel.

Na den Sp. successieoorlog werd de verhouding tusschen de Franschen en de Spanjaarden vriendschappelijk. De Fransche kolonie geraakte tot grooten bloei en werd ’t middelpunt van den handel in de Antillen. De Fransche revolutie liet ook hier haar invloed gelden. De slavernij werd in ’t Fransche gebied af geschaft (1793) en de strijd tusschen Franschen en Spanjaarden ook hier gevoerd. Bij den vrede van 1796 moest Spanje zijn deel van Haiti aan de Franschen afstaan. De rust keerde hiermede niet op ’t eiland terug. Een vroegere negerslaaf, Toussaint Louverture, had zich opgewerkt tot bevelhebber der troepen en beproefde zich onafhankelijk te maken (1800). Wel wordt hij in 1802 onderworpen, maar in ’t volgend jaar breekt er een opstand uit, onder leiding van Dessalines, een onderbevelhebber van Toussaint (1803).

Deze werpt zich op tot keizer van H. onder den naam van Jacob I (1804). Zijn wreedheid, waaronder blanken en kleurlingen te lijden hebben, veroorzaakt een opstand. Dessalines wordt vermoord (1806) en in ’t vroegere Fransche gebied worden twee staatjes gevormd, een republiek onder Pétiers, welke ’t Zuiden en Westen omvat, en een koninkrijk onder Christoffel, die den naam van Hendrik I aanneemt. Hoofdpi. van het konink. werd Cap (1811). Spanje kreeg in 1815 zijn gebied terug. In ’t vroegere Fransche gebied had een nieuwe omwenteling de vereeniging van beide staatjes ten gevolge onder Boyer (1830—1843). De bewoners van ’t Sp. gedeelte verklaarden zich onafhankelijk en sloten zich aan bij den staat van Boyer. Wanneer diens bewind den achteruitgang ten gevolge heeft, komen de bewoners van het vroegere Sp. gebied in verzet en scheiden zij zich af van het West. gedeelte.

Er zijn van nu af twee staten: de rep. Haiti met een negerbovolking en de hoofdst. Port au Prince en de rep. Dominicana of Domingo met de gelijknamige hoofdstad en een Mulattenbevolking. Van deze beide staatjes heeft de Mulattenrep., waar de toestanden beter zijn, ’t meest te beteekenen. Litt.: L. Tippenhauer, Die Insel Haiti (1893); Madion, Hist. de Haiti (1847); Janvier, La rep. d’Haiti (1883).

< >