Chersonèsus - (Gr., schiereiland, van Chersos = vasteland, en nesos = eiland), 1) Ch. Thracïca of alleen Ch., smalle strook lands (905 K.M.2) tusschen den Hellespont (Straat der Dardanellen) en de golf van Melas, met het vasteland van Thracië verbonden door een landengte, die door een onder den ouderen Miltiades gebouwden muur beveiligd was tegen het N. Er lagen vele Grieksche, voornamelijk Atheensche, volkplantingen op, die later aan de Perzen, dan aan de Macedoniërs en eindelijk aan de Romeinen kwamen. Zij was voor Athene belangrijk als korenschuur. — 2) Ch.
Taurïca Cimmerïca of Scythïca, nu Krim, schiereil. tusschen den Pontus Euxinus (Zwarte Zee), den Cimmerischen Bospörus (straat v. Caffa) en de Palus Maeotis (zee v. Asof), door een landengte bij Taphrae (Perekop) met het vasteland verbonden, voerde naar Athene en ’t overige Griekenland overvloed van koren'uit. — 3) Ch. Cimbrïca, Sleeswijk-Holstein en Jutland, het vasteland der Cimbren en Teutonen, werd het eerst bekend door Pytheas van Massilia (325 v. C.)4) Chryse of Chryse Chersonesus, C b. aurea, schiereil. in Achter-Indië, nu Malakka, e. a.