Broedergemeente (zending der) - Hiertoe heeft de graaf van Zinzendorf den stoot gegeven. Een reis naar Kopenhagen had ten gevolge (1731), dat voor de Deensche koloniën gewerkt werd, St. Thomas, Groenland en Lapland. De eerste zendelingen waren Dober, Nietzchmann en de beide neven Stach. Het gebruiken van niet-academisch gevormde personen heeft navolging gevonden in de geheele zendingswereld. Bij Zinzendorf’s sterven had de kleine gemeente reeds 226 zendelingen uitgezonden naar alle werelddeelen behalve Australië (1760). Het is ons te doen om den arbeid der B. in Nederlands koloniën. Het eerste optreden werd door de classis Amsterdam in 1738 fel bestreden in een schrijven naar Batavia. In 1742 werden dan ook personen te Batavia en op Ceylon uitgezet wegens conventikelen en het blijven bij „de schandelijke gevoelens der Hernhutters”. Een poging tot steun bij de classis Ansterdam faalde in 1745 om „gewichtige redenen”. Toch hield 1746 —1750 een „Genootschap tot uitbreiding van het Evangelie onder de heidenen” geregelde bijeenkomsten te Amsterdam, totdat het gedwongen staakte. Dit is de eerste poging tot genootschappelijke zending in Nederland geweest.
Het genootschap herleefde te Zeist in 1793 onder den naam „Sociëteit in Holland ter uitbreiding van het evangelie onder de heidenen”. Thans wordt het „Zendingsgenootschap der broedergemeente te Zeist” genoemd. De ziel er van was in den aanvang A. G. Spangenberg. De arbeid concentreert zich thans in ons West-Indië, bepaaldelijk Suriname*, vooral onder de boschnegers. Hij is reeds begonnen in 1738; de eersteling der Arowakken werd 1748 gedoopt.
In de 18e eeuw was de meest bekende zendeling Schumann (f 1760). De arbeid ontwikkelde zich krachtig in de 19e eeuw. De vrijmaking der slaven (1863) had bedenkelijke gevolgen, die door de zending zooveel mogelijk werden verholpen. Thans worden schoone resultaten gezien, waarvan men alle bijzonderheden vindt bij H. Weiss, Ons Suriname (1911).