Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 19-01-2019

Zinzendorf

betekenis & definitie

Zinzendorf - (Nikolaas Lodewijk, graaf van), geboren 1700, overl. 1760 de stichter der Herrnhuttersche Broedergemeente (zie HERRNHUTTERS en BROEDERGEMEENTE), geboren te Dresden uit een piëtistisch adellijk geslacht, na den vroegen dood zijns vaders bij zijn grootmoeder, Vrouwe van Gersdorf te Grosz-Hennersdorf, piëtistisch opgevoed, vooral in innige eenheid met zijn tante. Deze eerste jaren hebben aan zijn karakter iets vrouwelijks gegeven. In 1710 kwam hij op het Paedagogium van Francke te Halle, waar zijn behoefte aan gemeenschap zich uitte in het vormen van bonden o. a. met Fred, baron de Watteville, die later de Broedergemeente in Holland mede gesticht heeft. Hier vatte de gedachte aan heidenzending ook reeds bij hem post.

Zijn voogd zond hem (1716) naar het orthodoxe Wittenberg, om het piëtisme tegen te werken, zonder gevolg. In 1719 en 20 maakte de jonge graaf reizen o. a. naar Frankrijk, waar hij dischgenoot was van kardinaal de Noailles, en naar Holland, waar hij de Gereformeerde leiders en Separatisten leerde kennen. Dit heeft zeer bijgedragen tot zijn breede, universalistische opvatting van het Christendom. Volgens den wensch zijner familie trad hij (1721) te Dresden in staatsdienst als hof- en justitie-raad. Reeds toen hield hij aan huis geregeld piëtistische samenkomsten. In 1722 gaf hij verlof aan Moravische uitgewekenen op zijn landgoed Berthelsdorf zich neer te laten, den aanvang van Herrnhut, en van de Broedergemeente, die de graaf met zijn jonge gemalin, een gravin Reuss, om zich heen verzamelde. Sedert 1727 wijdde hij zich geheel aan dit geestelijk werk. Hij stichtte hier een gemeenschap, die boven belijdenisverschil moest staan, en in rijke lituigie een eenheid van geestelijk opgewekten moest vormen.

Tegelijk moesten haar leden dienen tot bevestiging dh uitbreiding van het koninkrijk Gods, deels door krachtige werkzaamheid op het gebied van onderwijs, deels door een ongeevenaarde toewijding aan de zendingstaak, bij voorkeur onder de moeilijkst te bewerken volken. Om zijn kerkelijk streven werd hij 1736—47 uit Saksen verbannen, welken tijd hij gebruikte voor uitgebreide reizen tot vestiging van nieuwe gemeenten en van koloniën in de overzeesche landen. Tot heerschen geneigd, heeft hij meermalen moeilijkheden ondervonden, welke echter door trouwe medearbeiders als Spangenberg e. a. ten deele weer overwonnen werden. In theologisch opzicht autodidact, was hij geneigd tot overdrijving en paradoxen, wat vooral uitkwam in zijn bloed- en wondentheologie. Toch heeft hij op theologisch gebied een zeer ver reikenden invloed geoefend, door al den nadruk, dien hij legde op het feit, dat het wezen van den godsdienst geheel iets anders is dan een meening, maar een zaak van het hart is ; welke opvatting vooral door Schleiermachers werkzaamheid later gemeengoed is geworden.

De beteekenis van Christus heeft hij ook sterk naar voren gebracht, in zooverre te sterk, dat het theologische achter het Christologische te veel schuil ging. Hij keerde zich tegen alle wettelijke opvatting in het Christendom en kwam zoo tot antinomianisme. Vooral ook als geestelijk dichter heeft hij beteekenis. In het gezangboek der Broedergemeente is meer dan een vierde der liederen van Zinzendorf. Litt.: A. G. Spangenberg, Leben des Grafen N. L. von Zinzendorf (8 dln., 1772— 75); H. Römer, N. L. Graf von Z. (1900); H. M. van Nes, De Graaf van Zinzendorf (zonder jaartal).

< >