Bonaparte - of Buonaparte, naam der Corsicaansche familie, uit welke de Fransche keizerdynastie is voortgesproten. De naam B. werd in de middeleeuwen gedragen door verschillende geslachten in Italië, die zich hadden onderscheiden door hun trouw aan de een of andere zaak, die zij voor de goede (Bona pars) hielden. Van een dezer schijnt de Corsicaansche familie af te stammen.
Zij splitste zich, waarschijnlijk omstreeks het begin der 11e eeuw, in twee liniën; de eene daarvan stierf in 1447 uit, de andere vestigde zich te Florence, leverde enkele merkwaardige personen op, o.a. Jacopo en Niccolò en splitste zich op haar beurt in de B.’s van San Miniato, welke linie in 1799 uitstierf, en in de B.’s van Sarzana, waartoe de familie van Napoleon I behoort. In de 16e eeuw ging een der leden van laatstbedoelde linie naar Corsica, vestigde zich te Ajaccio, diende evenals zijn nakomelingen de republiek Genua en werd tot belooning hiervoor in den adelstand verheven. In den aanvang der 18e eeuw werd de familie vertegenwoordigd door Luciano B. aartsdeken, zijn broeder Napoleone (Nabulione) Bonaparte, kinderloos gestorven, en beider neef Carlo Maria Bonaparte, de vader van Napoleon I, gehuwd met Maria Laetitia Ramolino; deze laatsten hadden 13 kinderen, waarvan 5 jong stierven.
Carlo Maria B., vader van Napoleon I, geb. 29 Maart 1746 te Ajaccio, genoot een zorgvuldige opvoeding, studeerde te Pisa in de rechten, huwde in Maart 1764 met Maria Laetitia Ramolino, nam deel aan den door Paoli geleiden Corsicaanschen opstand tegen het Fransch gezag (1769), onderwierp zich echter weldra en overleed 24 Febr. 1785 te Montpellier, waarheen hij zich had begeven, om er genezing voor zijn maagkanker te vinden.
Maria Laetitia Ramolino, echtgenoote van den vorige, geb. 24 Aug. 1750, huwde op 14-jarigen leeftijd Carlo B., en bleef na den dood van haar man met 8 kinderen en zeer bekrompen middelen achter; moest, toen het eiland Corsica zich in 1793 onder Engelsche heerschappij stelde, wegens haar Fransche sympathieën Corsica verlaten, begaf zich naar Marseille, leefde hier een drietal jaren zeer armoedig en vestigde zich in 1799 te Parijs; gedurende het keizerschap van haar zoon voerde zij den titel van Madame Mère, had een paleis en een hofhouding, doch bleef niettemin de eenvoudige vrouw van voorheen; na Waterloo vestigde zij zich te Rome en overl. aldaar 2 Febr. 1836.
Kinderen uit dit huwelijk waren:
I. Joseph (Giuseppe) B., oudste broeder van Napoleon I, geb. te Corte op Corsica 7 Jan. 1768, bezocht het seminarie te Autun, vestigde zich in 1788 als advocaat te Ajaccio en moest dit eiland bij den opstand van Paoli verlaten; zijn familie naar Marseille vergezellende, huwde hij hier 1 Aug. 1794 Julie Marie Clary, dochter van een rijk koopman; het voorspoedig geluk van zijn broeder Napoleon begon weldra de geheele familie, en allereerst Joseph, ten goede te komen en spoedig begon hij een politieke rol te spelen, werd belast met een zending naar Corsica (1796—97), was ambassadeur te Rome en lid van den Raad der Vijf-Honderd; gedurende Napoleons tocht naar Egypte leefde hij teruggetrokken, verscheen na 18 Brumaire weer ten tooneele en leidde de onderhandelingen, die het vredesverdrag van Lunéville (9 Febr. 1801), het concordaat van Juli 1801 en den vrede van Amiens (27 Maart 1802) voorafgingen. Napoleon als Keizer benoemde hem daarop tot voorloopig erfgenaam der kroon van Frankrijk, vervolgens tot Koning van Napels (1806— ’08), daarna van Spanje (1808 —’13); zijn besluiteloos en zwak karakter, zijn genotzucht en een bij een heerscher onbestaanbare sentimenteele menschlievendheid maakten hem weinig geschikt voor de hooge functiën, die zijn eerzucht hem had doen zoeken en aanvaarden; toen Napoleons noodlot hem dwong, het Pyreneesche schiereiland te verlaten, ontving hij te Parijs het ambt van luitenantgeneraal van het keizerrijk; als zoodanig leidde hij 30 Maart 1814 de verdediging der Fransche hoofdstad, de laatste daad in zijn openbaar leven. Tijdens de Restauratie hield hij zich op in de Vereenigde Staten onder den naam van graaf De Survilliers. In 1841 kreeg hij van den Groothertog van Toscane vergunning zich te Florence te vestigen, in welke stad hij 28 Juli 1844 stierf.
Zijne gemalin, Julie Marie Clary, geb. 26 Dec. 1777, schoonzuster van Bernadotte, was een eenvoudige, begaafde vrouw en zou meer dan haar echtgenoot berekend zijn geweest om haar hooge po. sitie met waardigheid te voeren, doch als Koningin bleef zij slechts enkele weken te Napels en vergezelde haar gemaal niet naar Spanje, om gezondheidsredenen later ook niet naar Amerika; zij hield zich eenigen tijd te Frankfort op, later te Brussel, vestigde zich eindelijk te Florence en stierf aldaar 7 April 1845. Uit haar huwelijk werden twee dochters geboren:
a. Zénaïde Charlotte Julie, geb. te Parijs 8 Juli 1801, in 1822 gehuwd met Charles, zoon van Lucien B. (zie onder III), moeder van een talrijke familie, overl. 8 Aug. 1854 te Napels;
b. Charlotte Napoléone, geb. te Parijs 31 Oct. 1802, in 1827 gehuwd met Napoléon Louis, tweeden zoon van Koning Lodewijk van Holland (zie onder V), overl. 3 Maart 1839 te Sarzana.
II. Napoléon (Nabilione) B., zie NAPOLEON.
III. Lucien (Luciano) B., prins van Canino (titel hem door Paus Pius VII geschonken), geb. te Ajaccio 21 Maart 1775, studeerde te Autun, Brienne en Aix, keerde in 1792 naar Corsica terug, werd een der warmste revolutionnaire partijgangers, brak echter met Paoli, moest toen vluchten, voegde zich te Marseille bij zijn familie en huwde in deze stad in 1794. In 1798 lid van den Raad der Vijf-Honderd voegde hij zich bij de constitutioneele oppositie, bestreed de handelingen van het Directoire, deed zijn broeder in Egypte inlichtingen aangaande den kritieken toestand in Frankrijk toekomen en verbond zich zonder Napoleons terugkeer af te wachten met Talleyrand en Sieyès tot het voorbereiden van den staatsgreep; op het beslissend oogenblik (18 Brumaire) legde hij een groote mate van vastberadenheid en doortastendheid aan den dag, waardoor hij zoowel de besluiteloosheid van Napoleon zelf als den tegenstand van den Raad der Vijf-Honderd, waarvan hij president was, overwon, zoodat hij als de eigenlijke held van dien dag is te beschouwen. Als belooning voor zijn houding kreeg hij eerst de portefeuille van Binnenlandsche Zaken en werd in 1800 gezant te Madrid; hij keerde Febr. 1802 uit Spanje terug, in het bezit van een groot vermogen. In hetzelfde jaar te Parijs gekomen, werd hij gekozen tot lid van het Tribunaat. Na den dood van zijne eerste vrouw wilde Napoleon hem met de weduwe van den Koning van Etrurië laten trouwen, maar Lucien weigerde dit en huwde eene burgerlijke vrouw, Alexandrine de Bleschamp. Dit leidde tot een breuk tusschen beide broeders, zoodat Lucien in 1804 als ambteloos burger op zijn villa te Rome ging wonen, om zich daar aan kunsten en wetenschappen te wijden.
Op reis naar de Vereenigde Staten werd hij in 1810 op zee door de Engelschen gevangen genomen en te Thorngrow geïnterneerd. In 1814, na Napoleons eersten afstand, in vrijheid gesteld snelde hij zijn broeder na diens vlucht van Elba te hulp; na de definitieve troonsbestijging van Lodewijk XVIII werd hij andermaal geïnterneerd, werd in 1830 in vrijheid gesteld, doorreisde Europa en overleed 29 Juni 1840 te Viterbo. Hij was na Napoleon de begaafdste der B., niet minder eerzuchtig dan Napoleon zelf en van een bijzonder onafhankelijk, vrijmoedig karakter. Hij was ook geen onverdienstelijk oudheidkenner, schrijver en dichter; hij schreef o.a. een roman: La tribu indienne (1799) en twee heldendichten: Charlemagne ou l’Eglise délivrée (1814) en La Cyrnéide ou la Corse sauvée (1819), meest alle tegen zijn broeder gericht; van zijn Mémoires verscheen in 1836 een deel, dat tot het jaar VII der Republiek loopt; zijn weduwe gaf in 1845 een tweede gedeelte, dat over den 18den Brumaire handelt, en kolonel Jung eerst in 1882 het slot in het licht. Lucien was vader van een talrijke familie; hij was twee malen gehuwd, de eerste maal met:
A. Christine Eléonore Boyer, een burgermeisje uit Saint-Maximin, overl. 14 Mei 1801; bij haar had hij twee kinderen:
a. Charlotte, geb. 13 Mei 1796, 27 Dec. 1815 te Rome gehuwd met vorst Mario Gabrielli (overl.
18 Sept. 1841), uit welk huwelijk een zoon en drie dochters geboren werden; in 1842 hertrouwde zij te Rome met een geneesheer, Centamori geheeten; zij stierf 8 Mei 1865 te Parijs;
b. Christine Egypte, geb. 19 Oct. 1798 te Parijs, in 1824 gehuwd met lord Dudley Stuart; zij overl.
19 Mei 1847 te Rome;
B. In 1803 hertrouwde Lucien met de schoone, doch niet bijzonder te goeder naam bekend staande weduwe van den wisselagent Jouberthon, Alexandrine Laurence de Bleschamp, geb. 10 April 1778 te Calais, overl. 12 Juli 1855 te Sinigaglia; wegens dit huwelijk werd hij als niet meer tot de keizerlijke familie behoorende beschouwd en met zijn nakomelingen van de opvolging uitgesloten; uit dit huwelijk werden negen kinderen geboren:
a. Charles Lucien Jules Laurent B., prins van Canino en Musignano, geb. 24 Mei 1803 te Parijs vóór het huwelijk der ouders, studeerde aan verschillende Ital. hoogescholen en huwde in 1822 te Brussel met zijn nicht Zénaïde (zie onder Ia). Hierop begaf hij zich naar zijn oom in Amerika, wijdde zich aan de natuurwetenschap en schreef met Wilson een American ornithology (Philadelphia, 1825). Naar Italië teruggekeerd, schreef hij daar Sulla seconda edizione del regno animale di Cuvier (Bologna 1830), Saggio di una distribuzione metodica degli animali vertebrati (Rome 1831) en Iconografia della Fauna italica (1833). Hij nam een werkzaam aandeel aan de liberale en nationale beweging in zijn vaderland en aanvaardde een zetel in het voorloopig bestuur, dat zich na de vlucht van den Paus naar Gaëte (Nov. 1848) van het gezag meester maakte, was het volgend jaar (Jan.—Juni) lid der Kamer en moest na de bezetting van Rome door de Franschen het land verlaten. Hij keerde nu geheel tot zijn studiën terug, schreef nog Conspectus system. mastozoologiae, ornithologiae etc. (Leiden 1850), en Conspectus generum avium (1851—57) en overleed 29 Juli 1857 te Parijs. Hij had twaalf kinderen gehad, waarvan echter slechts acht hem overleefden (zie over hen beneden);
b. Laetitia B., geb. 1 Dec. 1804, huwde den Engelschen diplomaat Thomas Wyse, een Ier van geboorte (overl. 15 April 1862 als Engelsch gezant te Athene), die zich echter wegens haar onzedelijk leven van haar liet scheiden; zij bevrijdde haar krankzinnigen zoon Alfred uit een krankzinnigengesticht te Nancy, waarheen de vader hem had laten brengen, een daad, die door D’Arlincourt in den roman Le Pélerin (1843) wordt beschreven; zij overl. te Florence 15 Maart 1871; hare oudste dochter, achtereenvolgens echtgenoote van Von Solms, van den Ital. staatsman Rattazzi en van Do Rute, heeft zich als romanschrijfster eenigen naam verworven;
c. Jeanne B., geb. 22 Juli 1807 te Rome, huwde in 1827 den markies Honorati en overl. in 1828 te Jesi bij Ancona, eene dochter, Clelia, achterlatend; Jeanne B.was een zeer schoone, beminnelijke en talentvolle vrouw; haar moeder gaf na haar dood een bundel harer gedichten uit, getiteld: Inspirazioni d'affetto di una giovine musa ;
d. Paul Marie B., geb. 1808 te Rome, nam in 1827 deel aan den Griekschen vrijheidsoorlog en betoonde als onder-kommandant op het fregat Hellas grooten moed; hij doodde zich zelven bij ongeluk door een pistoolschot in de haven van Nauplia, einde Dec. 1827;
e. Louis Lucien B., geb. 4 Jan. 1813 te Thorngrove in Engeland, verwierf zich als schrijver van taalkundige werken een goeden naam, schreef een Specimen lexici comparativi omnium linguarum Europaearum (Florence, 1847), ging, toen de Frarsche Republiek in 1848 de verbanning der familie B. had opgeheven, naar Frankrijk, werd afgevaardigde voor Corsica in de Assemblée constituante, en daarna voor het departement der Seine in de Assemblée législative, kreeg na den tweeden December 1852 een zetel in den Senaat, den titel van prins en dien van keizerlijke hoogheid, keerde echter tot zijn taalstudie terug, vestigde zich na 4 Sept. 1870 te Londen en overleed 3 Nov. 1891 te Fano in Italië; sinds 1832 was hij gehuwd met Marianne Cecchi, overl. 17 Mrt. 1891, van wie hij zich later liet scheiden; .
f. Pierre Napoléon B., geb. 11 Oct. 1815 te Rome, nam in 1831 deel aan den opstand in de Romagna en werd daarom te Livorno 6 maanden gevangen gezet; daarop ging hij naar Amerika, streed daar onder Santander en Bolivar, keerde naar Europa terug en woonde eenigen tijd met zijn broeder Antoine (zie onder g.) op het familiegoed der prinses van Canino. Daar zij er van verdacht werden, revolutionaire bewegingen voor te bereiden, beval Paus Gregorius XVI beider gevangenneming; Antoine ontkwam, Pierre werd gevat en 29 Sept. 1836 ter dood veroordeeld; het doodvonnis werd echter in verbanning veranderd. Ten tweede male ging hij toen naar Amerika, later naar de Ionische eilanden, leefde eenigen tijd in Luxemburg en mocht na de re-, volutie van 1848 naar Frankrijk komen. Hier werd hij weldra afgevaardigde voor Corsica in de Constituante en de Assemblée législative en toonde toen zijne democratische beginselen. Napoleon III hield hem steeds zorgvuldig van de Tuilerieën verwijderd, waarop hij zich langzamerhand uit het politieke leven terugtrok.
Bij het uitbreken van den Ital. oorlog van 1859 nam hij daaraan deel, kreeg het bevel over een regiment van het vreemdelingenlegioen, doch vond geen gelegenheid zich te onderscheiden. In 1869 huwde hij te Brussel de dochter van een arbeider, Eléonore Ruflin (overl. 1905), om de twee kinderen, die hij reeds bij haar had, te wettigen; hij vestigde zich daarop te Auteuil. 10 Jan. 1870 bezochten hem hier de beide redacteuren van Rochefort’s blad „La Marseillaise”, De Fonvielle en Victor Noir, om hem rekenschap te vragen over een door hem in een Corsicaansch blad geplaatst artikel; de prins geraakte in woede en schoot Noir dood, terwijl De Fonvielle zich door de vlucht redde; B. meldde zichzelf bij de justitie aan, stond terecht en werd na een sensationeel proces op 27 Mrt. 1870 vrijgesproken, verliet echter op keizerlijk bevel Frankrijk, ging naar Brussel, waar hij tot 1877 verbleef, daarna naar Engeland en keerde eindelijk naar Frankrijk terug. Hij stierf bijna geheel vergeten, 7 April 1881, te Versailles in kommervolle omstandigheden. Hij liet twee kinderen na:
Roland Napoléon B., geb. 19 Mei 1858, huwde in 1880 met Marie Blanc (overl. 1 Aug. 1882), dochter van den speelbankpachter van Monte-Carlo, die hem een dochter, Maria, schonk, die in Dec. 1907 met prins George van Griekenland huwde; hij was van 1880—83 luitenant bij een Fransch infanterie-regiment en werd in 1886 krachtens de pretendentenwet van de lijst der officieren geschrapt; hij ondernam daarop allerlei reizen. Hij schreef: Les habitants de Suriname (1884), Les premiers voyages des Néerlandais dans l’lnsulinde (1885), Notes on the Lapps of Finmark (1886), Le fleuve Augusta (1887), enz.
Jeanne B., geb. 25 Sept. 1861 in de abdij van Orval in België, huwde in 1882 met markies Christian de Villeneuve en overleed 21 Juli 1910 te Parijs.
g. Antoine B., geb. 31 Oct. 1816 te Frascati, nam in 1836 om de pauselijke gevangenschap te ontgaan de wijk naar Amerika, verscheen in 1848 in Frankrijk en werd in 1849 afgevaardigde van het departement Yonne in de Assemblée législative. Later kreeg hij den titel van prins en leefde hij meest teruggetrokken; hij overl. 28 Mrt. 1877 te Florence.
h. Alexandrine Marie B., geb. 12 Oct. 1818, huwde in 1836 met graaf Vincenzo Valentini (overl. Juli 1858), schonk dezen twee zoons en een dochter en overl. 20 Aug. 1874.
i. Constance B., geb. 30 Jan. 1823 te Bologna, overl. 5 Sept. 1876 als abdis van het klooster van het Heilige Hart te Rome.
De zonen van Lucien B. kregen in Dec. 1852 den titel van prins der keizerlijke familie, maar bleven van de troonsopvolging uitgesloten.
De acht kinderen van Charles Lucien Jules Laurent B. (zie onder III Ba), die hun vader overleefden, waren:
1. Joseph Lucien Charles Napoléon, prins van Canino, geb. te Philadelphia 31 Jan. 1824, in de politiek heftig tegenstander zijns vaders, overl. te Rome 2 Sept. 1865;
2. Lucien Louis Joseph Napoléon, geb. te Rome 15 Nov. 1828, trad in 1853 in den geestelijken stand, werd in 1868 kardinaal en overleed te Rome 19 Nov. 1895;
3. Julie Charlotte Zénaïde Laetitia Désirée Bartholomée, geb. te Rome 6 Juni 1830, overl. aldaar 28 Oct. 1900, huwde in 1848 met Alessandro del Gallo, markies van Roccagiovine;
4. Charlotte Honorine Joséphine, geb. te Rome 4 Mrt. 1832, overl. aldaar 1 Oct. 1901, gehuwd in 1848 met graaf Piero Primoli, die in 1883 overleed;
5. Marie Désirée Eugénie Joséphine Philomène, geb. 18 Mrt. 1835, gehuwd in 1851 met graaf Paolo Campello; zij overl. in Aug. 1890.
6. Auguste Amélie Maximillienne Jacqueline, geb. 9 Nov. 1836 te Rome, overl. Maart 1900 op het kasteel L’Ariccia bij Rome, gehuwd in 1856 met haar neef, prins Placido Gabrielli;
7. Napoléon Charles Grégoire Jacques Philippe, geb. te Rome 5 Febr. 1839, gehuwd in 1859 met prinses Maria Christina Ruspoli (overl. in Febr. 1907), trad in Franschen dienst, streed in Algiers en Mexico, nam in den rang van bataljonscommandant deel aan den Fransch-Duitschen oorlog, onderscheidde zich bij Gravelotte, werd officier van het Legioen van eer en geraakte met Bazaine’s leger te Metz krijgsgevangen; na den oorlog vergezelde hij eerst Napoleon III in zijn ballingschap en vestigde zich later in zijn geboorteplaats, waar hij teruggetrokken leefde tot zijn dood, 12 Febr. 1899. Hij hield zich steeds angstvallig buiten de politiek; in 1881 zocht Jules Amigues hem vruchteloos te betrekken in een campagne, die ten doel had de aanspraken op het keizerschap van de linie, vertegenwoordigd door Jérôme Napoléon, over te brengen op de linie-Lucien, waarvan hij de eenige en laatste mannelijke vertegenwoordiger in de rechte linie was. Hij liet twee dochters na, van welke de oudste huwde met graaf Gotti, luitenant bij het Ital. leger, de jongste met den hertog van Elchingen, van wien zij zich later liet scheiden. De Villa Polina te Rome, nabij de Porta Pia, waar B. overleed, is een geschenk van Napoleon I aan diens broeder Lucien en bevat een verzameling familieherinneringen, historische stukken en kunstwerken, die voor een goed deel aan zijn jongste dochter verviel.
8. Mathilde Aloyse Léonie, geb. 26 Nov. 1840, gehuwd in 1856 met graaf Cambacérès ; zij overl. 4 Juli 1861.
IV. Maria Anna B., later Elisa geheeten, Prinses van Lucca en Piombino, Groothertogin van Toscane, zuster van Napoleon I, geb. te Ajaccio 3 Jan. 1777, werd te Saint-Cyr opgevoed, voegde zich in 1793 te Marseille bij haar familie en huwde tot groote ontevredenheid haars broeders in 1797 met een Corsicaanschen kapitein Felice Bacciocchi; tijdens het Consulaat woonde deze hoogbegaafde vrouw te Parijs en ontving er in hare salons de beroemdste kunstenaars en geleerden; het haar in 1805 door Napoleon toegewezen gebied, Lucca en Piombono, bestuurde zij met veel beleid en energie; na Napoleons val woonde zij eerst te Bologna, daarna onder den naam van gravin van Compignano te Triëst en overl. 6 Aug. 1820 op haar villa Vicentina bij Aquileja; haar echtgenoot Felice Pasquale Bacciocchi, Vorst van Lucca en Piombino, geb. 18 Mei 1762 te Ajaccio, trad reeds vroeg in het Fransche leger, streed onder Napoleon in Italië, klom na zijn huwelijk met Elisa snel in rang op en werd in 1804 divisie-generaal, senator, grootofficier van het Legioen van eer, enz. Na den dood van Elisa, wier lotgevallen hij deelde, woonde hij te Bologna in een door hem gerestaureerd paleis en overl. aldaar 27 April 1841. Zijn zonen, Napoleone en Federigo, stierven vóór hem 1811 en 1833. Zijn belangrijk vermogen kwam aan zijne dochter Napoleone Elisa Bacciocchi; deze, geb. 3 Juni 1806, overl. 3 Febr. 1869, huwde in 1825 met graaf Camerata, liet zich echter in 1830 van hem scheiden. Haar zoon, Napoléon Bacciocchi Camerata, geb. 1826, trad in Franschen zeedienst, werd na den staatsgreep van 2 Dec. 1851 secretaris van den staatsraad en eindigde zijn leven door zelfmoord 3 Maart 1853 te Parijs. Felice Bacciocchi, neef van Elisa, geb. 2 Maart 1803 te Ajaccio, overl. 23 Sept. 1866, speelde als kamerheer (1852), later als intendant-generaal van het schouwburgwezen (1863), aan het hof van Napoleon III een belangrijke rol.
V. Louis (Luigi, Lodewijk) B., Koning van Holland, geb. te Ajaccio, 2 Sept. 1778, studeerde aan de artillerie-school te Châlons in Frankrijk, vergezelde zijn broeder Napoleon naar Italië, daarna naar Egypte, bracht van hier dépêches naar het Directoire over, vertoefde tot 18 Brumaire te Parijs, moest 2 Jan. 1802 op verlangen van Napoleon tegen zijn zin in het huwelijk treden met Hortense de Beauharnais, dochter van Joséphine, en werd in 1805 gouverneur van Piemont. Toen Schimmelpenninck het ambt van raadpensionaris der Bataafsche Republiek moest nederleggen, werd Lodewijk door Napoleon aangezocht, de koningskroon van Holland te aanvaarden, hetgeen hij deed, na vruchteloos te hebben getracht, op grond van zijn ziekelijkheid en het voor hem gevaarlijke klimaat van Nederland, dit aanbod te weigeren (5 Juni 1806). Hoewel bekleed met den rang van Koning, was hij inderdaad slechts Fransch stadhouder, was voor elke regeeringsdaad rekenschap en verantwoording schuldig en gehouden de uit Parijs te ontvangen orders op te volgen. Dit alles kwam volstrekt niet met zijn karakter overeen; spoedig bleek duidelijk, dat hij meer het oog gericht had op de belangen van zijn rijk dan op die zijns broeders en dat hij voor de Hollanders een Hollander wilde zijn; hij liet zich door Bilderwijk onderwijs geven in hun taal, letterkunde, geschiedenis, enz., bevorderde den zeehandel en verdedigde dezen, voor zooverre dit in zijn macht stond, tegen het continentaal stelsel, waarmee zijn broeder, met opoffering van eigen onderdanen, Engeland ten onder zocht te brengen. Hij wees de kroon van Spanje van de hand, op grond dat hij zich geheel Hollander gevoelde en dat wenschte te blijven; hij hield dikwijls verblijf op Het Loo en had achtereenvolgens ’s-Gravenhage, Utrecht en Amsterdam tot residentie; ook was hij een oogenblik voornemens zich te Assen te vestigen. Zijn inwendig bestuur werd voor het overige gekenmerkt door besluiteloosheid en zwakheid, door goede bedoelingen, die echter op geen bepaald plan steunden en tot wier verwerkelijking hem de noodige wilskracht ontbrak, hetgeen voor een goed deel aan zijn ziekelijk gestel wordt geweten. Gedurende zijne geheele regeering was hij in conflict met Napoleon, die ten slotte in 1810 een leger onder Oudinot zond, waarop Lodewijk ten behoeve van zijn zoon afstand deed van den troon (Juli 1810) en zijn afwezige gemalin tot regentes over zijn minderjarigen opvolger benoemde.
Napoleon verklaarde deze beschikkingen echter voor nietig en lijfde het Koninkrijk Holland bij zijn rijk in. Lodewijk begaf zich naar Graz en leefde hier onder den naam van graaf De Saint-Leu. In Jan. 1814 verscheen hij weer te Parijs, trachtte hier zijn broeder nog van dienst te zijn en vestigde zich na diens val te Rome, waar hij zich van zijne echtgenoote liet scheiden. Hier wijdde hij zich aan letterkunde en geschiedenis, liet zich, zwaar ziek zijnde, na de ontvluchting van zijn zoon uit de vesting Ham, naar Livorno brengen, om hem nog vóór zijn sterven te zien, en overl. 25 Juli 1846. Hij schreef: Marie, ou les peines de l’amour (roman, Parijs, 1808), waarvan de tweede druk verschenen is onder den titel: Marie, ou les Hollandaises (1814); Documents historiques et réflections sur le gouvernement de la Hollande (Parijs, 1820); Histoire du parlement anglais (Parijs, 1820); Essai sur la versification (Rome 1826); Réponse à Sir Walter Scott sur son histoire de Napoléon (Parijs, 1829), enz. Bij Hortense had hij drie zoons:
1. Napoléon Charles B., geb. 10 Oct. 1802 te Parijs, overl. 6 Mrt. 1807 in Den Haag;
2. Napoléon Louis B., geb. 11 Oct. 1804 te Parijs, na den dood van zijn ouderen broeder kroonprins van Holland, door Napoleon 3 Maart 1809 tot Groothertog van Kleef en Berg verheven, door zijn vader bij diens afstand tot opvolger aangewezen, 10 Nov. 1825 gehuwd met Charlotte, dochter van zijn oom Joseph (zie op I b); hij hield zich langen tijd in Zwitserland op, vestigde zich later te Florence, nam met zijn jongeren broeder in 1830—31 deel aan de revolutionaire bewegingen in Opper-Italië en stierf 17 Mrt. 1831 te Forli, volgens sommigen aan de mazelen, volgens anderen aan zijn wonden; hij liet geen kinderen na.
3. Charles Louis Napoléon B., later keizer Napoleon III (zie NAPOLEON III); zijn eenige zoon, Eugène Louis Jean Joseph, bijgenaamd Loulou, geb. te Parijs 16 Maart 1856, nam op 14-jarigen leeftijd deel aan den Fransch-Duitschen oorlog, woonde den slag bij Saarbrücken bij en ging bij de eerste wisseling der krijgskansen naar de Keizerin, die na den val van het keizerrijk naar Engeland gevlucht was. Hij voltooide te Woolwich zijn studiën (1872—75), nam na den dood zijns vaders (9 Jan. 1873) onder voogdijschap van den gewezen minister Rouher de leiding der Bonapartistische partij op zich, sloot zich, begeerig naar krijgsroem, aan bij de Engelsche expeditie naar Zoeloeland en werd daar op een verkenningstocht gedood, 1 Juni 1879. Deze linie der B.’s is dus uitgestorven.
VI. Carlotta, later Marie Pauline geheeten, tweede zuster van Napoleon I, geb. 20 Oct. 1780 te Ajaccio, woonde met haar moeder en familie te Marseille, huwde in 1801 met generaal Leclerc, dien zij naar San-Domingo volgde en in alle gevaren getrouw ter zijde stond. Na zijn dood trad zij in het huwelijk met prins Camillo Filippo Ludovico Borghese (zie BORGHESE), 28 Aug. 1803, legde jegens keizerin Joséphine een diepen afkeer aan den dag en moest dientengevolge het hof verlaten. Zij leefde daarna, gescheiden van haar echtgenoot, te Rome, deelde de ballingschap haars broeders op Elba, bewerkte zijn verzoening met Murat en vestigde zich na den tweeden val van Napoleon te Florence, waar zij 9 Juni 1825 overleed.
VII. Maria Annunciata B., later Caroline geheeten, derde zuster van Napoleon I, Koningin van Napels, geb. te Ajaccio 25 Mrt. 1782, woonde eerst bij haar familie op Corsica, later te Marseille, Parijs en Saint-Germain, huwde 20 Jan. 1800 met Joachim Murat (zie MURAT), betoonde zich als Koningin een vrouw vol geestkracht, van een onbuigzaam karakter en zeer geneigd tot een loszinnig leven, bewoog haar echtgenoot zich met Oostenrijk tegen Napoleon te verbinden, een stap, die hem zijn rijk en zijn leven kostte, leefde later als gravin Lipona (anagram van Napoli) op de villa Campo Marzo bij Triest en overleed 18 Mei 1839 te Florence.
VIII. Jérôme (Girolamo) B., jongste broeder van Napoleon I, Koning van Westfalen, maarschalk van Frankrijk, geb. te Ajaccio 15 Nov. 1784, bracht zijn jeugd door op Corsica en te Marseille, studeerde daarna aan het Collège te Juilly, dat hij na 18 Brumaire verliet, om, na een korten tijd bij de garde te hebben gediend, bij de marine in dienst te treden. Hij nam deel aan de expeditie naar SanDomingo, moest in 1803 om aan eenige Engelsche kruisers te ontkomen op Noord-Amerikaansch gebied aan wal gaan, huwde hier 24 Dec. 1803 met Elisabeth Patterson, dochter van een koopman te Baltimore, en keerde in 1805 naar Frankrijk terug. Hier liet hij zich volgens Napoleons eisch van zijn vrouw scheiden, werd vice-admiraal, kreeg den titel van prins van Frankrijk, volbracht een roemrijken tocht in de Middell. zee en naar de Antillen, voerde in de Pruisische en Poolsche oorlogen zijns broeders van 1806—’07 een korps Duitsche hulptroepen aan, kreeg bij den vrede van Tilsit de kroon van het nieuwe opgerichte koninkrijk Westfalen (18 Aug. 1807) en werd 1 Jan. 1808 te Cassel gehuldigd. Korten tijd later huwde hij prinses Catharina van Württemberg en gaf zich, het regeeren van het voor hem opgerichte koninkrijk aan de hem door zijn broeder toegezonden bewindslieden overlatende, geheel aan zijn genotzucht en prachtliefde over; bekend is zijn gezegde: „Morgen wieder lustik !”, het eenige, wat hij in het Duitsch zeggen kon; (zie ook WESTFALEN, KONINKRIJK). In den oorlog van Napoleon tegen Oostenrijk in 1809 voerde hij het bevel over een legerkorps; in 1812 kommandeerde hij den linkervleugel van het Groote Leger, doch betoonde zooveel onachtzaamheid, dat Napoleon hem het kommando ontnam.
De slag bij Leipzig maakte aan zijn koningschap en aan zijn koninkrijk een einde; de laatste dagen van zijn regeering had hij zich ten nutte gemaakt, om voor zichzelf zooveel mogelijk kostbaarheden, enz. in veiligheid te brengen; na den eersten vrede van Parijs in 1814 verliet hij Frankrijk, hield zich eerst eenigen tijd in Zwitserland op, daarna als graaf Hartz te Graz. Na den terugkeer van Napoleon uit Elba begaf hij zich eerst naar Murat’s hoofdkwartier, hierop tegen het einde van Mei met zijn moeder en kardinaal Fesch naar Frankrijk, werd nu door Napoleon tot pair verheven en streed met veel persoonlijken moed bij Ligny en Waterloo. 27 Juni 1815 verliet hij Parijs, ging naar Zwitserland, daarna naar zijn gemalin te Ellwangen, kreeg van zijn schoonvader den titel van vorst van Montfort (1816) en hield zich sedert in Oostenrijk, Zwitserland of Italië op. In 1847 kreeg hij vergunning naar Frankrijk terug te komen, bevond zich tijdens de Februari-revolutie te Parijs en werd 23 Dec. 1848 tot gouverneur van het Hôtel des Invalides en 1 Jan. 1850 tot maarschalk van Frankrijk benoemd. Na de troonsbestijging van Napoleon III tot eventueelen opvolger met den titel van Fransch prins van den bloede verheven, hertrouwde hij (morganatisch) in 1853 met de markiezin Giustine Baldelli uit Florence en overleed 24 Juni 1860 te Villegenis, niet ver van Parijs.
Zijn eerste echtgenoote, Elisabeth Patterson, begaf zich, nadat haar huwelijk in April 1805 ontbonden was, eerst naar Engeland, later naar Amerika en overleed 4 April 1879 te Philadelphia. Haar zoon uit dit huwelijk, Jérôme BonapartePatterson, geboren eenige weken na de ontbinding van het huwelijk te Camberwell in Engeland, 7 Juli 1805, studeerde aan de Harvard-universiteit te Cambridge (Vereenigde Staten) in de rechten en huwde in 1829 te Baltimore met de rijke Susan Mary Williams ; hij bezocht enkele malen Frankrijk en trok daar door zijn sprekende gelijkenis met Napoleon in bijzondere mate de aandacht; hij was een der aanzienlijkste grondeigenaars van den Noord-Amerikaanschen staat Maryland; hij overl. 1 Juni 1870 te Baltimore.
Jérôme’s tweede echtgenoote (sinds 12 Aug. 1807) was Frederike Catharina Sophie Dorothea, dochter van Koning Friedrich I van Württemberg, geb. 21 Febr. 1783; toen haar vader na den slag bij Waterloo stappen deed om het huwelijk ontbonden te krijgen, schreef zij hem een brief, waarin zij verklaarde haar echtgenoot nooit te zullen verlaten; zij overleed 28 Nov. 1835 te Lausanne. Hare kinderen waren:
a. Jérôme Napoléon Charles B. prins van Montfort, geb. 24 Aug. 1814 te Graz, kolonel in Württemburgschen dienst, overl, 12 Mei 1847 te Castello bij Florence;
b. Mathilde Laetitia Wilhelmine B., geb. 27 Mei 1820 te Triest, huwde in 1840 met Anatol Demidow, prins van San Sonato, van wien zij zich in 1845 liet scheiden; zij vestigde zich daarop te Parijs en werd bij de troonsbestijging van Napoleon III onder de keizerlijke familie opgenomen. In 1871 zou zij, naar men beweert, in het geheim met den schilder Paupelin gehuwd zijn. Zij overleed te Parijs 2 Jan. 1904.
c. Napoléon Joseph Charles Paul B., meer bekend onder den naam Plon-Plon of prins Napoleon, geb. 9 Sept. 1822 te Triest, studeerde te Genève, werd in 1848 lid der Constituante en sloot zich bij de democratische partij aan. In 1849 tot gezant te Madrid benoemd, hield hij op reis derwaarts te Bordeaux een rede, waarin hij de politiek der regeering reactionnair noemde en bestreed, en verliet, toen hij deswege een berisping ontving, zonder vergunning zijn post te Madrid, zoodat hij uit zijn ambt werd ontzet. Hij verkreeg bij dekreet van 18 Dec. 1852 tegelijk met zijn vader den titel van prins van Frankrijk, nam in 1854 deel aan den Krimoorlog, werd in 1855 tot directeur-generaal der nijverheidstentoonstelling te Parijs benoemd, kreeg in 1858 het bestuur over Algerië, maar legde dezen post, afkeerig als hij was van het militaire schrikbewind in dat land, reeds binnen een jaar neder. Hij huwde 30 Jan. 1859 met de oudste dochter van Koning Victor Emanuel II van Sardinië, prinses Clotilde, geb. 2 Maart 1843. Daarop nam hij deel aan den Italiaanschen oorlog, zocht zijn schoonvader vóór het uitbreken van den FranschDuitschen oorlog vruchteloos tot een alliantie met Frankrijk te bewegen, hield zich gedurende genoemden oorlog in Italië op en keerde in Oct. 1872 naar Frankrijk terug, doch moest dit land op bevel van president Thiers reeds 12 Oct. weer verlaten.
In Mei 1876 werd hij te Ajaccio bij een tusschentijdsche verkiezing tot afgevaardigde gekozen, nam zitting bij de uiterste linkerzijde, doch werd bij de verkiezingen van Oct. 1877 niet herkozen. De dood van Louis Napoléon, zoon van Napoleon III, maakte hem tot hoofd van het huis der B.’s; hij hield zich eerst rustig en verklaarde openlijk, dat hij den republikeinschen regeeringsvorm als den meest gewenschten beschouwde, deed echter bij Gambetta’s dood zijn manifest van 16 Jan. 1883 verspreiden, waarin hij de misslagen der Republiek breed uitmat en er aan herinnerde, dat de B.’s. steeds naar ware volkssouvereiniteit gestreefd hadden; hij werd daarop gevangen gezet, maar vrijgesproken. In 1884 verliet zijn zoon Victor openlijk zijn zijde. Volgens de pretendentenwet van 23 Juni 1886 moest hij Frankrijk verlaten, ging naar Genève, was in 1890 de ziel van het Boulangisme, zag zijn laatste hoop op restauratie der B.’s, bij de nederlaag dier beweging verdwijnen en overl. 18 Mrt. 1891 te Rome. Hij had drie kinderen:
1. Napoléon Victor Jérôme Frédéric, gezegd prins Victor, geb. 18 Juli 1862 te Parijs, brak in 1884 openlijk met zijn vader, nadat hij reeds eenigen tijd groote onaangenaamheden met dezen had gehad, en werd door een deel der Bonapartisten onder leiding van Paul de Cassagnac als pretendent erkend. Hij moest tengevolge van de pretendentenwet in 1886 Frankrijk verlaten, vestigde zich te Brussel en geldt sinds den dood van zijn vader als de eenige drager der aanspraken van het geslacht B. 14 Nov. 1910 huwde hij met prinses Clémentine, jongste dochter van den overleden Koning Léopold II van België; uit dit huwelijk werden twee kinderen geboren, prinses Marie Clotilde Eugénie Alberte Laetitia Géneviève, geb. te Brussel 20 Maart 1912, en prins Louis Napoléon Jérôme Victor Emmanuel Léopold Marie, geb. te Brussel 23 Jan. 1914.
2. Napoléon Louis Joseph Jérôme, gezegd prins Louis, geb. 16 Juli 1864 te Meudon, trad in 1889 uit het Italiaansche leger en is op het oogenblik generaal in Russischen dienst. Hij erfde van zijn vader het archief en de kostbaarheden van Napoléon.
3. Marie Laetitia Eugénie Cathérine Adelaïde, geb. 20 Dec. 1866, huwde 11 Sept. 1888 met den broeder harer moeder, Amadeus van Savoye, hertog van Aosta; sinds 18 Jan. 1890 is zij weduwe.