Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Birma

betekenis & definitie

Birma (Engelsch Burma), het N.W. deel van Achter-Indië en tevens het O. deel van het Eng.-Indische Keizerrijk. B. strekt zich van N.-Z. van ± 28°-10° N.Br. uit en van W.-O. ligt het tusschen ± 92° en 100° O.L. In het N. grenst het aan Assam en Tibet, in het W. aan Bengalen en de golf van Bengalen, in het O. aan de Chineesche provincie Ju-nan en aan Tonkin en Siam. Men verdeelt B. in Neder(228.000 KM.2), en Opper-B. met de Sjan-staten (de laatste gezamenlijk 465.000 KM.2 groot).

P h y s i s c h e g e s t e l d h e i d. Het uiterste N. van B., het gebied, waar zich de bronnen van den Irawadi bevinden, zou men nog tot Midden-Azië kunnen rekenen. Op 26° N.B. beginnen de in het grensgebied nog dicht opeengedrongen bergketens van Achter-Indië waaiervormig uiteen te gaan. Het Westel. dezer gebergten, dat zich in een Westwaarts concave bocht uitstrekt, behoort bijna geheel tot B. en vormt de steile kusten van Arakan; een tweede, dat ook grootendeels door Birmaansch grondgebied heenloopt, vormt de waterscheiding tusschen Irawadi en Salwen; terwijl een derde het bergland der Sjan-staten vormt en later, in Tenasserim, weer op Birmaneesch grondgebied komt. In het algemeen nemen de hoogten dier gebergten van het N. naar het Z. af. Het Noordel. deel van het Westel. gebergte heet Nam-kioe-geb. (hoogste top 5700 M.), meer Zuidel. Paskoi-geb. (tot 3830 M.). Zuidel. van Manipoer wordt het gebergte breeder en gaat met talrijke evenwijdige ketens Zuidw., onder den naam van Arakan-geb (van 3300 M. in ’t N. tot 1300 M. in ’t Z.). Het bereikt in kaap Negrais de zee. Het gebergte tusschen Irawadi en Salwen is, vooral in zijn Oostelijk deel, nog weinig bekend. Verschillende gedeelten liggen tusschen 2000 en 3000 M. hoogte.

Het gebergte ten O. van den Salwen behoort tot de groote ruggegraat van Achter-Indië, die zich in coulissevormige ketens van minstens 25° N.Br. tot in Malakka voortzet. In Z.O. Birma heet dit graniet- en leisteen-gebergte Tanentoenggui, Oostelijk van de monding van den Salwen Kokarit (grootste hoogten 2300 a 2400 M.). Tusschen dit en het vorige gebergte ligt het Sjanplateau, een uitgestrekt verkarst kalksteengebied, van 800-1000 M. hoogte, met droge dalen en onderaardsche watercirculatie. Tusschen het tweede en eerstgenoemde gebergte ligt een oud-tertiair meerbekken, dat door de afzettingen van den Irawadi opgevuld is en bij Bhamo nog slechts 100 M. hoogte bereikt. Boven deze uitgestrekte laagvlakte verheft zich een reeks van vulkanen, o.a. de 1482 M. hooge Popa. De delta-vlakte van den Irawadi is een 80.000 K.M.2 groot, moerassig laagland.

De twee hoofdrivieren van B. zijn de Irawadi en de Salwen. De eerste stroomt nagenoeg geheel over Birmaansch gebied. Niet ver van Awa ontvangt hij van rechts den Chindwin, waarvan het stroomgebied het geheele N.W. van B. is.De Salwen stroomt in het uiterste N.O. onder den naam van Loekiang een eindweegs door Birmaansch gebied, om weer op 21° N.Br. dit voor goed te betreden. Vergeleken met de beide vorige, zijn de overige rivieren van B., zooals de Koeladan die bij Akyab uitmondt, en de Tenasserim onbeteekenend.

— K l i m a a t. Het grootste gedeelte van B. heeft een tropisch klimaat. Aan de W.kust is het jaargemiddelde van de temperat. 26° C. Rangoen heeft een warmste maand van 29,2°, een koudste van 24,5°; de uitersten zijn er 41,5° en 13,3; in Akyab 37,3° en 8,5°. In het binnenland komen in de hoogere streken nachtvorsten voor. Het Westelijk gebied is bijzonder regenrijk: er valt meer dan 4000 m.M. regen per jaar, in Akyab 4971 m.M. Aan den Oostkant van het Westel. gebergte is de regenval veel geringer, in Pegoe gem. 1850 m.M. In het Irawadi-dal schijnt tusschen 20° en 22° N.Br. een droogtegebied te liggen van 500-700 m.M. In het Sjangebied valt van 1400 tot 2500 m.M. per jaar. De jaarlijksche verdeeling van den regenval hangt van de moesonwinden af. Verreweg de meeste neerslag in het Westelijk kustgebied valt gedurende de Z.W. moeson (Mei-Oct.). — V e g e t a t i e. Aan de lage kusten vindt men mangrovebosschen en tegen de regenrijke W.-hellingen dichte tropische regenwouden, rijk aan palmen en pandanen, lianen en epiphyten, maar ook altijdgroene eiken en boven de 500 M. pijnboomen (P. Merkusii en P. Kasya). Verder landwaarts in volgen wouden, die in den drogen tijd hun bladeren verliezen (o.a. de teakboom).

—B e v o l k i n g. B. had in 1911 12.115.000 inw., dus gem. 20 per KM.2 De eigenl. B. en de Karen behooren tot den Maleischen stam. De Kakhyen, die ethnologisch met de Koeki-Naga-groepen verwant zijn, wonen aan den bovenloop der Irawadi, de Sjan en Laos in het O. van Birma. De B. behooren tot de langste Achter-Indiërs (gemiddeld 1.67 M.). Zij zijn goed gebouwd en lichtbruin van huidskleur. Hun haar is sluik en zwart. Zij zijn levendig, vriendelijk en gastvrij, doch onbetrouwbaar. De gewone kleeding bestaat uit een lang afhangenden heupdoek en een kort baadje. Bij feestelijke gelegenheden draagt men een bovenkleed van witte moesseline met nauwe mouwen.

Terwijl de mannen het haar op de kruin tot een wrong samenbinden, laten de vrouwen het los hangen. Tatoeëeren komt in B. veel voor. Rijst is, evenals op Java en Sumatra, het hoofdvoedsel. Water is de eenige drank. Onder de opwekkende middelen moet opium vermeld worden. Als woning dienen huizen van bamboe of hout, waaronder ook huizen van meer dan eene verdieping voorkomen. De B. zijn vooral landbouwers, doch ook de nijverheid is tamelijk hoog ontwikkeld. De vrouwen zijn zeer bekwaam in het weven van katoenen en zijden stoffen.

Ook maken zij sigaren van Indische tabak. Verder wordt pottenbakkerij uitgeoefend. Producten met en zonder glazuursel worden zeer goed vervaardigd, doch porselein wordt niet bewerkt. In B. heerscht monogamie, doch deze wordt niet consequent doorgevoerd. De positie der vrouwen is zeer vrij; een gelukkig familieleven en eene goede opvoeding der kinderen is regel. Toch komt echtscheiding veel voor, daar hieraan weinig formaliteiten verbonden zijn. Ingetogenheid der vrouw wordt niet op prijs gesteld. De godsdienst is het Zuidel.

Boeddhisme of Hinäyanisme. De priesters leven in groote kloosters (kjaoeng), waarin de wetenschappen beoefend worden, zoodat zij gunstigen invloed op de ontwikkeling hebben. Het aantal kloosters, pagoden en kapellen met vergulde daken is zeer groot. De daken verheffen zich in 6 a 7 eerst vierkante, dan klokvormige verdiepingen en eindigen zuilvormig. De hoofdpriester heet P’ha-T’hena Baing (verdediger des geloofs) en zetelt in Mandalay. De taal is eenlettergrepig en behoort tot den Indo-Chin. taalstam. Het schrift is van Z.-Indischen oorsprong en onderscheidt zich door zijn ronden vorm van andere schriftsoorten. Het schrift wordt met een ijzeren stift in palmbladeren gekrast, evenals op Bali.

Wetenschap en litteratuur staan in B. op vrij hoogen trap. De letterkunde bestaat uit godsd. geschriften, die uit het Pāli vertaald zijn, b.v. het Pittakatayan (de drie Kleinoodiën), waarvan het eerste deel „het Thuttan” de verschillende preeken, gesprekken en voorschriften van Gautama bevat, terwijl het tweede deel „het Winaya”, over de regelen van de priesterschap handelt. De derde afdeeling „Abbidhamma” is van dogm. en metaphys. inhoud. De Baideng is een groot Pāli-werk over wiskunde en astrologie. Verder bestaan er werken over geschiedenis, topographie, geneeskunde, balladen en romances. Het drama is in B. eene nation. instelling, die grooten invloed uitoefent op den geest der bevolking. Muziek is in B. zeer geliefd. De Boeddha-beelden bewijzen,dat ook de beeldende kunsten vrij hoog staan.

De lijken der aanzienlijken worden verbrand, terwijl die der armen begraven worden. Munten, maten en gewichten zijn Indisch, hoewel ook het oude stelsel bij het volk nog wel gebruikt wordt. Vroeger werd B. despotisch geregeerd door een koning. Tegenwoordig is het een provincie, die onder een Hoogen Commissaris staat,welke te Rangoen resideert. Vgl. A. Tytche, Burma, past and present, vol. I-II. Londen, 1878 en British Burma Gazetteer, vol. I-II, 1879-1880 (Naga, Koeki, Loesjai, Kyeng, Karen en Ka-Khyen).

— B e s t a a n s m i d d e l e n. Het belangrijkste middel van bestaan is de landbouw; het hoofdproduct is rijst. Alle laagten bij de waterrijke rivieren zijn met rijstvelden bedekt; bijna de helft van den bebouwden grond wordt er voor gebruikt. In de hoogere streken verbouwt men vooral maïs en peulvruchten. Andere belangrijke produkten zijn katoen, thee, opium, tabak, sesam, suikerriet, peper en indigo. De wouden leveren verschillende houtsoorten, vooral teakhout, verder sandelhout, ebbenhout, wilde rubbersoorten, katetsjoe, bamboe.

De veeteelt is betrekkelijk weinig ontwikkeld. Runderen en buffels worden slechts als hulpdieren bij den landbouw geteeld. Olifanten doen niet alleen dienst als luxe-dieren, maar ook als werkdieren. Ook wordt aan zijdeteelt gedaan. De j a c h t p r o d u c t e n worden vooral naar China uitgevoerd: b.v. Rhinoceros- en hertehorens, ivoor, vederen, eetbare vogelnesten.

De v i s s c h e r i j is wel belangrijk, maar is toch niet voldoende voor de binnenl. behoefte. Zeer belangrijk is de m ij n b o u w. Op verschillende plaatsen vindt men steenkool (voorn. veld aan den bovenChindwin, bij Lingadau); petroleum (in het Irawadidal bij Jenang-jaung en Jo-wat); in het Sjangebied vindt men zilver; de meeste rivieren bevatten goud; ijzer en lood worden op verschillende plaatsen gewonnen; ook veel edelgesteenten en halfedelgesteenten, vooral robijnen (bij Mogok, Kyatpyan en Katha) verder saphiren, korund, spinel, circoon, granaat, lapis lazuli en toermalijn; nephriet wordt naar China uitgevoerd.

De i n d u s t r i e is van weinig beteekenis; men verwerkt katoen, zijde, verf en lakfayence en papier. De buitenlandsche h a n d e l is voor het grootste gedeelte in handen van vreemdelingen: Engelschen en Chineezen. De voorn. uitvoerartikelen zijn rijst, teakhout, katoen; de invoer bestaat voorn, uit industrieartikelen. Van oudsher heeft B. zeer goede v e r k e e r s w e g e n in den bevaarbaren Irawadi en zijn bijrivier de Chindwin, die resp. tot boven Bhamo en Thoengdoet met stoomschepen bevaarbaar zijn. De voorn. landweg is de spoorweg van Rangoen door het Sittangdal via Mandalay en Katha naar Myitkyina aan den Boven-Irawadi. Andere lijnen loopen van Rangoen naar Prome en van R. naar Moulmein (de laatste gedeeltelijk nog in aanleg). De overige landwegen zijn schaarsch en slecht. Drukke karavaanwegen gaan van Myitkyina en Bhamo naar Junnan.

Als overwegend landbouwend, woont de bevolking van B. hoofdzakelijk in dorpen en gehuchten. Het aantal grootere steden is gering. De belangrijkste liggen aan de kust en langs den Irawadi. Tot de eersten behooren Akyab aan den mond van de Koella-dan, (± 42.000 inw.), Bassein (± 50.000 inw.) en de hoofdstad en belangrijkste haven Rangoen (292.000 inw.), in de delta van den Irawadi en Pegoe (± 12.000 inw.) de oude hoofdstad van Neder-B. Mondingshaven van den Salwen is Moulmein (± 58.000 inw.). Aan den Irawadi liggen Prome (± 30.000 inw.), Pagan, Mandalay (±139.000 inw.); alle evenals de nu in ruïnen gevallen steden Awa en Amarapoera vroegere hoofdsteden van het oude rijk. Voor het handelsverkeer met China liggen de b.g. plaatsjes Myitkyina en Bhamo (± 10.000 inw.) gunstig.

— G e s c h i e d e n i s. B. schijnt oorspronkel. van uit Vóór-Indië gekoloniseerd te zijn en kreeg van daar uit zijn oorspronkel. kultuur; doch reeds in de eerste eeuw na Chr. begonnen de invallen der Chineezen, die het land tot in de 18e eeuw telkens trachtten te onderwerpen. Zoo kwam in de 13e eeuw Marco Polo met een Chineesch leger in Pegoe. Ook met Siam had men herhaaldelijk strijd. Meestal was het Birmaansch gebied in verschillende rijkjes verdeeld: b.v.: Arakan, Martaban, Pegoe, Awa,enz., die alle om beurten de hoofdmacht vormden. In het begin van de 12e eeuw was dit Arakan, terwijl van de 9e tot de 13e eeuw Pagan centrum was. In de 16e eeuw was Pegoe de machtigste staat in B. Toen werden de kuststreken een toevluchtsoord van avonturiers uit Europa. In 1600 maakte een Portugees, Philipe de Bruto y Nicote, zich meester van de heerschappij over Pegoe; een zekere Sebastaõ Gonzales maakte van het eiland Sandiwa de kust onveilig. In de eerste helft der 18e eeuw wisselde de hegemonie tusschen Pegoe en Awa.

In 1752 veroverde Alompra van Awa Pegoe, zijn zoon, Bodaw-paja, Tenasserim en Arakan, en zoo was in 1766 geheel Birma tot één rijk vereenigd. In 1783 werd de residentie verplaatst naar Amarapoera, later naar Mandalay. Toen in het begin van de 19e eeuw de Birmanen ook Assam trachtten te bezetten, brak een oorlog met Engeland uit. Bij den vrede hielden de Engelschen Arakan en Tenasserim (1834). Na een tweeden oorlog (1852) ook Pegoe en Martaban, waardoor ze geheel Neder-B. beheerschten.

Toen nu de Franschen in 1884 Tongkin bezetten, waardoor deze met de Songkavallei een gewichtigen handelsweg naar Zuid-Oost-China verkregen, maakten de Engelschen van een quaestie tusschen koning Thibau van B. en de Bombay-Birma-handelsmaatschappij gebruik om B. den oorlog aan te doen (1885); ook de beweerde tyrannie en drankzucht van Thibau moesten als motieven gelden. B. werd veroverd door de generaals Prendergast en Roberts en daardoor kwam de belangr. handelsweg van Rangoen over Bhamo naar Jun-nan in Engelsche handen. In 1892 werden ook de Sjan-staten bij Engelsch-Birma ingelijfd. B. vormt nu een hoofd-commissioraat van het Eng. Indische Keizerrijk en is verdeeld in vier divisies: Arakan, Irawadi, Pegoe en Tenasserim.

< >