Bengalen - (Sanskrit Vanga, Indisch Ban gala, Eng. Bengala), een landstreek en prov. in het N.O. van Br.-Indië gelegen, in het mondingsgebied van Ganges en Brahmapoetra. B. omvat vijf divisies: B., Bardwan, Radsjjahi, Dacca en Tsjittagong; oppervl. 203.000 K.M.2; 451/2 millioen inw.
Algemeene Gesteldheid. B. vormt voor een groot gedeelte de lage strook land tusschen het Hoogland van Dekan en den Himalaja. Het be staat uit zeer jong alluvium, dat gevormd is door de rivieren, die van den Himalaja stroomen en van daar het slib met zich medevoeren. Dit jonge land rust op een tertiairen ondergrond, die naar alle waarschijnlijkheid eens de bodem van een zee, welke het Hoogland van Dekan van het vasteland van Azië scheidde, en een voortzetting van de Golf van Bengalen was. — De hoogte van den bodem is uit den aard maar heel gering. Patna b.v. ligt slechts 53 M. boven den zeespiegel. Alleen het Zuidel. gedeelte van de prov. Chota-Nagpoer in ’t Z.W., dat zich golfsgewijze tot een hoogte van 1000 M. boven den zeespiegel verheft en enkele ged. van Tsjittagong in het O. maken hierop een uitzondering. Zooals hieronder zal blijken, oefent dit een belangrijken invloed uit op den landbouw in deze streken.
Het Himalajageb. dat door Nepal, Sikkim en Boetan van B. gescheiden wordt, be reikt dit nog slechts met enkele uitloopers. Onder het kolossale aantal rivieren, die naar het Z. stroo men en in B. een netwerk van waterwegen vormen, nemen de Ganges* en Brahmapoetra* de eerste plaats in. Deze beide reuzenstroomen ontspringen dicht bij elkaar, maar aan weerszijden van de Hima lajaketen. De Brahmapoetra vereenigt zich onder den naam van Meghna met den Ganges. Tusschen deze en den meest Westel. arm van den Ganges, de Hoegli (Hoogly), is een reusachtige delta ontstaan., die den naam draagt van Sundarban of Sunder bunds. Ze bestaat uit een reeks moerassige eil., die voortdurend van gedaante veranderen. — De Gan ges is in Febr. op zijn smalst; het is dan een enkel kanaal, dat slechts 1/2 tot l1/2 K.M. breed is In den regentijd wast het water plotseling en veelal zoo verbazend vlug, dat met onbegrijpelijke snel heid een hooge waterstand is bereikt; het is dan een rivier geworden van 6 a 6'/2 K.M. breedte. Geduren de de periodieke regentijden treedt de Ganges bui ten zijn oevers; het vruchtbare slib, dat hij met zich medevoert, laat hij dan in zijn benedenloop achter. Tusschen den Ganges en Brahmapoetra staat dan al het lage land over honderden vierkante mijlen geheel onder water. — Door de vereeniging van Ganges en Brahmapoetra, de vele en groote zijri vieren van den Ganges en zijn talrijke en dikwijls met elkander in verbinding staande armen, is B. een der best besproeide landen der aarde. Om deze reden was het land, vooral voordat de spoorlijnen ook hier aangelegd werden, uitermate arm aan landwegen: men had ze niet noodig, omdat bijna al het vervoer te water plaats had.
Klimaat. De ligging onder den Kreeftskeer kring doet een hooge temperatuur verwachten. In de warmste maand (Mei) stijgt zij wel eens tot 41°, maar zelfs de koudste maand (Januari) heeft als gemid delde temperatuur nog 18,7°, zoodat de gemiddelde jaartemperat. zeer hoog is n.l. 26,7° C., d.i. meer dan in Batavia. Kenmerkender voor het klimaat is ech ter de buitengewoon groote regenval en de verdeeling daarvan over het jaar. Wanneer in den zomer de Z. W.-moeson begint te waaien, die buitengewoon veel waterdamp bevat van den Indischen Oceaan en de Golf van Bengalen, dan vangen tevens de geweldige stortregens aan, doordat de wind tegen Himalaja, en Khasia-geb. gedwongen wordt op te stijgen, daar door afkoelt, en de waterdamp condenseert. Van Mei tot Sept. valt in Calcutta ruim l1/2 M., terwijl de maand Dec. nagenoeg droog is. Voor de kust kan als gemiddelde jaarl. regenval ruim 21/2 M. worden aan genomen, voor het binnenland niet meer dan 1,3 M.
Flora zal, voor zoover zij belangr. producten op levert, bij den econom. toestand besproken worden.
Fauna. De meeste groote zoogdieren van Indië, als olifant, rhinoceros, wild zwijn, antilopen, her ten, wilde buffels en wilde runderen, komen ook in B. voor; van de roofdieren dienen de tijger, de panter, de beer, de wolf, de los, de vos en vele soorten van wilde honden vermeld te worden. De wilde dieren en slangen zijn nog steeds, zooals in geheel Eng.-Indië, een ware landplaag. In 1914 werden 1745 personen door wilde dieren gedood, voomamel. door tijgers. Eén „menscheneter” had daarvan alleen 289 op zijn geweten. Door slangen werden 22.894 menschen ge dood. Ook menig stuk vee valt natuurlijk als slacht offer van de slangen en wilde dieren, vooral van de luipaarden.
Tegenwoordig worden er voor de vangst van wilde dieren en slangen belooningen uitgereikt, zoodat er nu ijverig jacht op gemaakt wordt. — De voorn, huisdieren zijn, behalve tamme olifanten, buffels, rundvee, varkens, schapen en geiten. De aarden zijn meest uit Arabië ingevoerd. Het in eemsche ras staat hierbij verre ten achter. Aan de teelt van de zijderups en de bij wordt tegenwoordig veel zorg besteed, zij wordt op groote schaal bedre ven. .
Delfstoffen. Ook hiervan is B. niet mis deeld. Steenkool is het voornaamste product. De mijnen van B. leveren meer dan 83 % van den ge heelen uitvoer van steenkool uit Indië. Een klein onontgonnen veld in het Darjiling-district op de grens van Nepal uitgezonderd, ligt de kool geheel in het dal van twee rivieren: de Barākar en de Dāmodar. De voornaamste velden, die tegenwoordig ontgonnen worden, liggen bij Giridik of Karharbari in het dal van de Barākar en bij Jherriā en Rāniganj in het dal van de Dāmodar, op ongeveer 300 K.M. af stand van Calcutta, waarmede zij door een spoorlijn zijn verbonden. De steenkool wordt hier vaak nog op de hoofden van de vrouwen en kinderen der mijn werkers naar boven gebracht. Langzamerhand ko men nieuwere werkwijzen. Alleen bij de mijnen aan de Barākar wordt ook ijzer gevonden. De uitvoer hiervan bedroeg in 1902: 72.000 ton.
Bevolking. De bevolking van B. behoort tot drie rassen: Dravida’s, Mongolen en Indo-Eu ropeanen. Over het algemeen wordt de kern gevormd door de Dravida’s. Deze zijn het ook, die het eerst Indië bevolkt hebben. Hoe dit oude ras hier kwam, is een probleem, dat nog niet afdoende opge lost is. Zij kunnen, óf van het N.W., van den kant van Arabië gekomen zijn, óf uit het Zuiden. Het laatste is wel het meest waarschijnlijke.
Daarna werd B. overrompeld door stammen uit het N.O., o.a. door vreemde horden van het type der Tïbe tanen. Hiervan zijn nog vele nakomelingen over, zooals de Pods in Centraal- en de Chandals in O.-B., die nog altijd hun karakteristieke dialekten hebben behouden. Verwant met de Dravida’s zijn de Moenda’s, een aantal van weinig talrijke stam metjes, die ten W. van Calcutta wonen. Zij leven hoofdzakelijk van jacht en visscherij, gebruiken nog pijl en boog en staan op een lagen trap van be schaving. Hun onafhankelijkszin behoedde hen voor totaal opgaan in de omringende Hindoe’s.
De inval van de Indo-Europeanen, n.l. de Hin does, uit het N.W., die plaats had, terwijl die van de Mongoolsche stammen uit het N.O. nog niet ge ëindigd was, is de laatste belangr. opschuiving, die in B. plaats had. Bihār werd de hoofdplaats van de Hindoe-vorsten. Toen de Hindoes zich verspreid en gevestigd hadden, ook in Centr. B., legden zij de wapens terzij, om zich te wijden aan burgerlijke bedrijven. Priesters, kooplui en kunstenaars von den hun weg en door hun hoogere ontwikkeling vonden langzamerhand hun godsd. en taal bij de oor spronkel. bewoners ingang. De prov. Bihār is door de vele koninkrijken, die er geweest zijn, al van heel oude tijden af bekend. Ten Z. van den Ganges was daar o.a. het koninkr.
Magadha, dat beroemd is geworden, doordat Boeddha hier zijn leer heeft ont wikkeld. Hoofdgodsdienst is het Hindoeisme geble ven, daarnaast ontwikkelde zich het Mohammeda nisme. Een overzicht geeft onderstaande tabel over 1911. Hindoes en Brahmanen 20.381.000; Moham medanen 24.000.000; Animisten 730.200; Boed dhisten 241.000; Christenen 130.000; Jains 6.200; Silchs 2.200; Joden 2.000; Parsen 600. Geheel B. heeft door zijn tegenwoordige staatkundige indee ling 45,5 millioen inw. d.w.z. 223 inw. per K.MA Het wordt in bevolkingsdichtheid thans door geen andere provincie overtroffen. De dichtheid is het grootst in het Noordel. deel van Bihār; daar wonen 250 menschen per K.M.2. Centr.- en W. B. zijn ook zeer dicht bevolkt. Het geringst is de dicht heid op het Chotā Nāgpoerplateau, waar 59 inw. per K.M.2 wonen. De volksgezondheid eischt in dit warme, vochtige, dicht bevolkte land buiten gewone verzorging, anders wordt de sterfte, die toch al 31,6 per 1000 inw. bedraagt, schrikba rend.
Vooral van koorts heeft men veel last; bij 70 % der sterfgevallen moet dit de doodsoorzaak zijn. Dit cijfer is echter overdreven, doordat dikwijls an dere ziekten, cholera b.v., in den aanvang niet van koorts te onderscheiden zijn en dan maar als koorts aangeteekend worden. In 1914 was de pest in B. zoo goed als verdwenen. In dat jaar hebben zich slechts (!) 442 gevallen met doodelijken afloop voor gedaan, d. w. z. 8 gevallen per week. In 1898 is ze het eerst in B. voorgekomen. Toen brak ze er twee maal uit, waarvan één keer in Calcutta. In de maan den van het koude jaargetijde van 1900—’01 heeft ze zich over de meeste andere distr. uitgebreid en eischte dat jaar al niet minder dan 40.000 slacht offers. In 1906 waren de meeste sterfgevallen. De pokken hebben zich er in het jaar 1914 weer uit gebreid: 1000 gevallen, tegenover 63 in 1913 en ook de malaria trad in ernstige mate op.
Tegen de malaria wordt door de plaatselijke overheden nog weinig gedaan, niettegenstaande de regeering ver ordend heeft, dat voor haar bestrijding sommen uitgetrokken moeten worden. De poliklinieken, die in B. zijn verspreid, behandelden in 1914 bijna 6 millioen patiënten. Als in alle landbouwen den leeft ook in B. het overgroote deel van de bevolking niet in steden, maar in de dorpen, die overal over het land verspreid liggen. In B. spreekt deze regel zelfs al heel sterk, want 94% van de bevolking woont in de dorpen en slechts 6% in de steden. Onder de groote steden neemt Calcutta* de eerste plaats in. Met haar bij- en voorsteden telt ze meer dan een mill. inw. en is daar mede de tweede stad van het Britsche Rijk. Het is door haar gunstige ligging op 130 K.M. van den mond der Hoogly de groote uit- en invoerhaven van B. In 1700 was op de plaats, waar nu Calcutta ligt, niet meer dan een klein, arm visschersdorpje en zelfs in 1760 vertoonde de plaats nog geen teekenen van haar groote toekomst. Eerst nadat zij in 1773 tot zetel van den gouvern.-gen. gekozen was, kwam ze snel op. in 1881 had ze al ruim 3/4 mill. inw., in 1911 met de voorsteden mede 1.043.000.
Van het aantal inw. zijn 66 % Hindoes, 30 % Mohamme danen, en 1 % Europeanen. Eigenaardig is, dat er dubbel zooveel mannen als vrouwen wonen en dat nog wel voor een havenstad, waar het vrou wel. element zoo talrijk pleegt te zijn. De stad be staat uit twee gedeelten; de „Zwarte Stad” in het N. en de „Witte Stad” in het Z. De eerste is met zijn enge, onaanzienlijke straten het verblijf der inboorlingen; de laatste met prachtige pleinen, stra ten en gebouwen is voor de Europeanen. In grootte volgt op Calcutta, Howrah, een stad, die door haar rijke industr. omgeving hard vooruitgaat (80 % sinds 1872). Het ligt dicht bij en ten W. van Cal cutta en telt thans 179.000 inw.. Patna, de derde stad van B., ligt in Bihar aan den Ganges en telt 136.000 inw. Het is al sinds eeuwen bekend en was vroeger zelfs grooter dan het nu is. Dacca, ten O. van de Gangesdelta, was ook al lang een bloeiende stad, voordat de Engelschen in B. kwamen.
Ruim een eeuw geleden was het de hoofdstad van de Na bobs en haar moeselientjes waren over heel Europa beroemd. Toen de vraag naar dit artikel vermin derde, ging de stad hard achteruit. In de plaats van moeseline kwam echter de jute en daardoor is er nu weer vooruitgang. Ze telt tegenwoordig ruim 108.000 inw. Tsjittagong aan den O.-kant van de golf van B. is ook een belangr. havenplaats, ouder dan Cal cutta. Het voornaamste uitvoerproduct is jute. Tegenwoordig verbindt de Assam-Bengalen spoor weg de stad met de Assam vallei, waar het nog al tijd de voornaamste uitvoerhaven van is.
Economische toestand. B. is een land bouwstaat. De buitengewoon vruchtbare bodem waaruit het bestaat, de groote warmte en de over vloed van water, welke juist in het warmste jaar getijde valt, maken het uitstekend geschikt, om onder deskundige leiding te worden tot een van de wereldproducenten op aarde. Van geheel B. was in de jaren 1913—1914 ruim 116.000 KM.2 in gebruik genomen terwijl bijna 25.000 K.M.2 nog in cultuur gebracht zou kunnen worden. — Er is een opvallend verschil tusschen het O. en W. van B. In het O. valt de meeste regen, en bovendien zetten hier de rivie ren het vlakke land 6 maanden onder water. Dit ge bied is daardoor als aangewezen om voor den rijst bouw te dienen. In het W. is ook rijst nog wel het voornaamste landbouwartikel, maar de watervoor ziening is niet meer zoo overvloedig, zoodat alleen door irrigatie goede resultaten zijn te verkrijgen. Bijna 10.000 K.M.2 land worden in B. kunstmatig van water voorzien. Het enorme verbruik van de eigen bevolking, maakt dat aan uitvoer van rijst niet gedacht moest worden, want overal is dit het hoofdvoedsel. Toch worden de beste rijstsoorten verkocht, waardoor rijst een belangrijk uitvoerarti kel van B. is.
Opbrengst ruim 26.000.000 Rs. (Rs. =rupees=81.5 cent). Wanneer dan ook een jaar de oogst minder overvloedig is, zelfs mislukt, neemt terstond de sterfte enorm toe, breken de verschrik kelijke hongersnooden uit, treedt de pest op, waar voor B., evenals geheel Britsch-Indiê, terecht zoo berucht is. Gelukkig, dat de laatste jaren deze verschrikkingen zeldzamer zijn, dank zij het mo derne verkeer, want stoombooten en spoorwegen kunnen het voedsel aanvoeren van streken, waar overvloed is, naar de geteisterde landen. Naast de rijst verdienen van de voedingsmiddelen, die in B. worden aangeplant, vermelding; mais, tarwe, gerst en gierst, verscheidene olie- en peulvruchten en vele groenten, waaronder bijna alle Europeesche. Van de genotmiddelen verdienen vermelding: thee en opium. De aanplant van thee breidt zich steeds uit, meest tenkoste van de indigo, die als overal elders de concurrentie met de chem. verfstoffen niet kan vol houden. Thee is thans een der belangrijkste han delsproducten van B. Door het monopolie-stelsel is de aanplant van papaver beperkt tot enkele distr., die de gewonnen grondstof in 2 fabrieken tot opium verwerken. De productie is zóó groot, dat alleen B. s/6 van de geheele opiumopbrengst levert van Br.
Indië, waarvan het grootste deel uitgevoerd wordt naar China. Opium staat op de derde plaats in de lijst der uitvoerartikelen van B. Als landbouwland is B. bovendien van groote beteekenis, doordat het een aanzienlijk deel van de wereld voorziet van twee zeer belangr. spinstoffen: katoen en jute. De katoen werd vroeger geheel ruw uit gevoerd naar het moe derland ; thans worden voortdurend nieuwe fabrie ken opgericht, waarin de katoen reeds gesponnen wordt. Deze fabrieken kunn n de concurrentie met de Europeesche gemakkelijk volhouden, omdat de inlanders met buitengewoon lage loonen tevreden zijn. Voor jute* vormt B. het voornaamste gebied op aarde; alleen dit land is in staat de geheele wereld te voorzien van deze spinstof, waarvan de toepas sing in het moderne bedrijf steeds veelvuldiger wordt. Van welk een omvang het landbouwbedrijf in B. is, kan blijken uit de volgende cijfers, die van eenige producten aangeven de oppervlakte land door hen in beslag genomen en de waarde van den uitvoer over de jan n 1914—1915.
rijst 98.000 K M.2 tarwe 5.700 „ andere korensoorten en peulvruchten ( 36000 ” suiker 2.000 „ thee .. 600 ,, katoen.. 280 ,, oliezaden 6.400 ,, indigo 1.000 ,, tabak 600 ,, Taal, letterkunde. De Bengaleesche taal, het Bengali, een der nieuwere Ind. talen, wordt door 48 mill. menschen gesproken; zij heeft, meer dan hare zustertalen, aan het Sanskrit ont leende elementen in zich opgenomen, hoofdzakelijk voor het weergeven van moderne Europ. begrippen; de volkstaal, die zich in een aantal dialecten splitst, is van dezen invloed echter vrijgebleven. De B. litteratuur, betrekkelijk arm aan oorspronkel. werken, behoort tot drie verschillende perioden; de voortbrengselen der eerste periode (14de—16de eeuw) bestaat uit litanieën (kātan) op Krishna, schilderingen zijner mirmarijen, enz.; de voorn, dichters van dit tijdperk zijn Bidjâpati Thâkur (14e eeuw) en Chandidas (15e eeuw). In de tweede periode wordt de litteratuur door den Çiwa-cultus beheerscht; de dichter Kîrtibas (16e eeuw), die het Râmâjana in het B. o verzette, vormt den overgang van de eerste tot de tweede periode; onder de vol gende dichters zijn Mukunda Ram, meer bekend onder den naam Kabi Kankan, en Bharat Chandra Rai te noemen; in de 17e eeuw vertaalde Kâtzidās het Mahâbhârata in het Bengali. Het derde tijdperk omvat de litteratuur der 19e eeuw, die geheel onder Europ. invloed staat; in dit tijdperk vindt men twee klassen van schrijvers tegenover elkander staan, die men met de namen Sanskritisten en Anglicisten zou kunnen aanduiden; de eerste klasse zoekt haar stof in de Sanskrit-litteratuur; haar taal is overladen met aan het Sanskrit ontleende woorden en wendingen, gezwollen, hoogdravend, hartstochtelijk.
De jongere school der Anglicisten ontleent de stof voor hare gedichten, tooneelstukken, novellen, enz., meer aan het dagelijksch leven en legt een streven naar waarheid, naar realisme aan den dag; het getal harer voortbrengselen is zeer aanzienlijk, het karakter en de waarde daarvan zeer verscheiden. Te noemen is vooral Pjari Tsjand Mitra, die onder den schuilnaam Tektsjand Thakur schrijft en een der keurigste novellen der geheele Beng. litteratuur, Atâlar gharer dulût, in het licht gaf, welke onder den titel The Spoilt Boy in het Engelsch werd vertaald. Een der vruchtbaarste schrijvers is voorts Michael Madhusûdan Dutt, die o.a. een groot epos, Meghnâdbadh Kâbja, schreef; de voorn, inlandsche tooneelschrijver der 19e eeuw is Dinabandhu Mitra, wiens drama Nîl Darpan (De Indigospiegel) een blik geeft op de misstanden in de indigo-plantages en dat door een inlander in het Eng. vertaald en door J. Long van een inleiding voorzien werd. Zeer talrijk zijn de periodieken in het Bengali. Een der beste taalboeken der B. taal is de Grammar of the Bengali Language van Beames (Lond., 1891).