Bhoetan, Bhutan of Bhotan, Engelsche vazalstaat ten N. van Assam (Eng.-Indië) en ten Z. van Tibet. B. is een alpenland, dat den hoofdkam van den Himalaja en de Z. helling daarvan bevat. Het Noordelijke grensgebergte bereikt hoogten boven de 7000 M. (Tsjamalhari, 7350 M., Koelhakangri, 7540 M.). Zuidelijker grenzen hieraan vruchtbare vóórbergen, Doears. Het bergland is met dichte wouden bedekt, terwijl aan den Zuidvoet dichtbegroeide, ongezonde, moerassige wildernissen, z.g. tarai,gevonden worden.
De rivieren, waarvan de Tsangpo het geheele bergland doorbreekt, stroomen door schilderachtige dwarsdalen, met daltrappen en oude meerbodems. Alle rivieren behooren tot het stroomgebied van den Brahmapoetra. B. is ± 51.800 K. M2 groot, heeft ± 300.000 inw. De bevolking behoort voorn. tot de met de Tibetanen verwante Bhotaneezen. Zij leven van landbouw en veeteelt. In het hooggebergte worden gerst en tarwe, in het middengebergte rijst, mais, gierst, thee en suikerriet verbouwd. De veeteelt levert runderen, geiten, schapen en pony’s. Melk, boter en kaas zijn de voorn. voedingsproducten; wol en paarden worden het meest uitgevoerd.
Het eerst werd B. eenigszins bekend door de Engelsche expeditie van 1772, die den Radja van Kotsj-Bihar tegen B. te hulp kwam. Herhaalde strooptochten in Assam deden de Engelschen de „Assamdoear”, de passen, die van B. naar Assam voerden, bezetten (1840). In 1863 werd de Engelsche gezant beleedigd en dit had een oorlog ten gevolge (1863—65), waarin de Engelschen niet zeer gelukkig waren. Een grensregeling had plaats in 1873. De voorn. plaatsen zijn de hoofdstad Panakha en de zomerresidentie Tassi-soedon; andere plaatsen zijn nog Paro, Tongsa en Tasgong. — B. was voorheen en is nog grootendeels, een priesterstaat. De erfelijke priesterkoning, Darma Radja, werd voor een incarnatie van Boeddha gehouden; naast zich had hij een telkens voor drie jaar gekozen wereldlijken regent, den Depa Radja, onder wien de stadhouders der provinciën stonden. In 1907 kwam voor deze beide Radja’s in plaats één erfelijk Maharadja; sinds 1911 heeft Engeland het toezicht op de buitenlandsche zaken en betaalt daarvoor en tevens om tegen plundertochten gevrijwaard te zijn aan B. een jaarlijksche subsidie.