[Hd.], bn. en bw., behorend tot, betrekking hebbend op, volgens de syntaxis, syntactisch verband, de relatie welke bestaan kan tussen twee woorden in een zin, tussen een woord en een groep van woorden, of tussen twee groepen van woorden. Syntactisch verband tussen twee woorden is aanwezig indien hun betekenissen naar de bedoeling van de spreker en voor het juiste interpreteren van de uiting door de hoorder, op elkaar dienen te worden betrokken.
Zo bestaat er in de zin Ik schrok toen hij buiten bewustzijn geraakte, tussen ik en schrok, tussen hij en geraakte en tussen buiten en bewustzijn syntactisch verband. Voor het juist interpreteren van het gezegde moeten de betekenissen van deze woorden op elkaar betrokken worden, anders kan geen begrijpen optreden. Daarentegen is er b.v. geen syntactisch verband tussen ik en geraakte of tussen schrok en hij. Woorden die syntactisch verbonden zijn, vormen groepen. Deze groepen zijn weer tot meer samengestelde groepen verbonden. Het geheel van syntactische verbanden binnen de zin wordt wel genoemd de relationele structuur van (de fatische component van) de zin. syntaxis.