vm. Engelse wet die de koning oppergezag (suprematie) toekende in kerkelijke zaken.
De eerste Act of Royal Supremacy van 1534 noemde Hendrik VIII hoofd op aarde van de Anglicaanse Kerk in alle geestelijke en wereldlijke zaken. Zij werd afgewezen door kardinaal John Fisher, terwijl kanselier Thomas More zich er niet over wilde uitspreken, wat leidde tot hun terechtstelling. Maria Tudor (1553—58) hief de wet op: onder Elisabeth I werd ze echter in 1559 weer aangenomen. De wet verviel in 1829.