[<Fr.], v. (-turen),
1. inwendige bouw: de — van hout; wijze waarop een samengesteld geheel is opgebouwd, b.v. de rangschikking van atomen in een molecule dan wel in een kristal; ook de opbouw van de bodem (e); (geologie) de tektonische vormen, zoals plooien en aardverschuivingen; (agrogeologie) wijze waarop de grond is opgebouwd, b.v. kruimelstructuur;
2. de opbouw van organisaties, landen, staten, maatschappijen: de politieke — in Nederland; (economie) verhouding van de produktiekrachten;
3. (filosofie) operationeel concept van de wetenschappen, dat aanleiding heeft gegeven tot het structuralisme.
(E) BODEMKUNDE. De structuur bepaalt de geaardheid van de poriënruimte in de bodem. Hierin moeten planten een goed wortelstelsel kunnen ontwikkelen, moeten voldoende voor de wortels opneembaar water en zuurstof aanwezig zijn, moet overtollig water zijn weg naar de diepere lagen kunnen vinden en moet het door wortels en microflora geproduceerde koolzuurgas gemakkelijk naar de oppervlakte kunnen diffunderen. De structuur is het resultaat van een ingewikkeld samenspel van krachten, die op de gronddeeltjes werken. Doordat de meeste van de krachten in de loop van een jaar sterk in grootte wisselen is de structuur een variabele bodemeigenschap. Bovendien hangen de te stellen eisen in belangrijke mate af van aard en groeistadium van het gewas en van verschillende andere factoren. Een kwantitatieve karakterisering (meting) van de structuur wordt verkregen door het bepalen van verschillende belangrijke aspecten, zoals het totale poriënvolume, het luchtgehalte, de groottespreiding van de poriën (fijne poriën houden het bodemvocht steviger vast dan grote), de verdeling van de diameters van de aggregaten.
Bij de structuur van de grond onderscheidt men de microstructuur, slechts met behulp van de microscoop te bekijken, en de macrostructuur, die met het blote oog kan worden beoordeeld. Klassiek is de indeling in kubische, prismatische en platige elementen. Kubische structuurelementen zijn langs drie assen nagenoeg even sterk ontwikkeld. Ook de kruimelstructuur en de kruimelachtige structuur behoren tot deze hoofdgroep; deze landbouwkundig ideale structuur is opgebouwd uit kleine, sterk microporeuze aggregaatjes, die verenigd zijn tot grotere aggregaten, waardoor ook zeer veel macroporiën voorkomen. Prismatische structuren zijn vooral in verticale richting ontwikkeld, platige structuren in het horizontale vlak. De structuur is op verschillende manieren te beïnvloeden, vooral door grondbewerking, organische bemesting, het toedienen van geschikte kalkmeststoffen op kleigronden, het laten ‘doorvriezen’ van kleigronden in de winter en het bedekken van de bodem met een gewas om hem tegen de voor de structuur schadelijke invloeden van slagregen en harde wind te beschermen. →humus.
LITT. A.Jongerius, Morfologische onderzoekingen over bodemstructuur (1957).