v./m. (mv.), (ook: geitenmelkers), Caprimulgi, een onderorde van vogels, behorend tot de orde nachtzwaluwachtigen.
De nachtzwaluwen omvatten de families: kikkerbekken (met 2 geslachten en 13 soorten), de reuzennachtzwaluwen (met 1 geslacht en 5 soorten), de dwergnachtzwaluwen (met 1 geslacht en 8 soorten), en de ‘echte’ nachtzwaluwen (met 19 geslachten en 76 soorten). Kenmerkend zijn de grote ogen, zeer wijde mondholte, kleine pootjes, lange vleugels en vrij lange staart. Het verenkleed is door de op dorre bladeren of boomschors lijkende tekening vaak een zeer goede camouflage. In het algemeen lijken de mannetjes en vrouwtjes veel op elkaar. Nachtzwaluwen rusten overdag; in de schemering en ’s nachts zijn zij actief. Het voedsel bestaat in hoofdzaak uit insekten (o.a. kevers, langpootmuggen en nachtvlinders), die zij in de vlucht vangen en in een keelzak bewaren.
Zij nestelen op de grond; het legsel bestaat uit 1—3 eieren. De ‘echte’ nachtzwaluwen, Caprimulgidae, komen in alle werelddelen voor (met uitzondering van o.a. Nieuw-Zeeland en vele oceanische eilanden). De overige families hebben een veel kleiner verspreidingsgebied. De in Europa broedende soorten, de nachtzwaluw (Caprimulgus europaeus) en de moorse nachtzwaluw (C. ruficollis), behoren tot de ‘echte’ nachtzwaluwen. In Nederland en België is de nachtzwaluw een schaars tot vrij schaars voorkomende broedvogel van droge, beboste streken; hij trekt weg en door van half aug. tot half okt. en keert terug van eind april tot eind mei.
Hij overwintert in Afrika ten zuiden van de Sahara (tot in Zuid-Afrika). De moorse nachtzwaluw komt op het Iberisch Schiereiland en in Noord-Afrika voor (nooit in Nederland en België waargenomen).
LITT. R.Schlegel, Der Ziegenmelker (1969).