m. (—s), elektronische component die aan de hand van een programma zelfstandig een bepaalde functie kan uitoefenen.
Een microprocessor kan de meeste functies van de centrale werkingseenheid van een computer vervullen. Eind 1971 maakten de integratietechnieken het mogelijk complexe schakelingen in één geïntegreerd circuit te realiseren (zgn. large scale integration). Een microprocessor bestaat uit vele honderden microscopisch kleine field-effect transistors gemonteerd op een halfgeleider-chip.
Het programma van een microprocessor wordt al tijdens de produktie permanent vastgelegd in een (read-only) geheugen. Als een microprocessor gecombineerd wordt met geheugens en input-output faciliteiten, spreekt men van een microcomputer. Microprocessors worden in toenemende mate toegepast bij die processen waarbij herprogrammeerbare minicomputers niet nodig, te groot of te duur zijn. Voorbeelden van toepassingen: automatische navigatie, patiëntbewaking, regelen van produktieprocessen, wasmachines, zakrekenmachines, elektronische televisiespelletjes.