[Eng.], m. (-s),
1. chef, bestuurder, leider, directeur; administrateur;
2. persoon die voor een uitvoerend kunstenaar de uitvoeringen, tournees enz. regelt.
De manager kent men vooral als bestuurder van een onderneming (bedrijfsleiding). Werden vroeger de meeste ondernemingen geleid en bestuurd door personen die tevens een vrij aanzienlijk financieel aandeel in de onderneming hadden, tegenwoordig is dit steeds minder het geval. De sterke uitbreiding van de NV en BV met een grote spreiding van de eigendom, de opkomst van institutionele beleggers en de toegenomen betekenis van overheidsbedrijven zijn hiervan enige oorzaken. Deze ontwikkeling kan worden aangeduid als die van een scheiding tussen financierende en besturende ondernemers. J.Burnham, J.Schumpeter e.a. meenden in deze ontwikkeling een fundamentele wijziging te onderkennen van de kapitalistisch-economische structuur. Volgens Burnham hebben degenen die de beschikkingsmacht over de produktiemiddelen hebben, ook de feitelijke sociale en politieke macht; de opkomst van de manager gaat ten koste van de macht van de kapitalisten.
De manager heeft minder dan de traditionele kapitalistische ondernemer overwegend oog voor de belangen der aandeelhouders; voor hem kunnen de continuïteit van het bedrijf en de belangen der werknemers een belangrijker rol spelen. De manager is, in tegenstelling tot de kapitalistische ondernemer, zelf werknemer van het bedrijf. Waar de eigenaar-ondernemer sterk gebonden is aan zijn bedrijf, zodat in deze groep dan ook weinig bedrijfswisselingen plaats vinden, daar is de manager minder sterk aan één bedrijf gebonden: hij kan gemakkelijker van het éne bedrijf naar het andere overstappen. Tot dusver werd alleen over top management gesproken. Vooral in de Angelsaksische litteratuur wordt ook gesproken over middle management (middenkader) en lower management (toezichthoudend personeel, bazen). De grenzen tussen deze niveaus van management zijn vaak moeilijk te trekken, omdat:
1. de scheiding tussen besluiten en adviseren vaak moeilijk is aan te geven: vele zgn. staffunctionarissen hebben evenveel of meer invloed op de besluitvorming dan de lijnfunctionarissen, hoewel de term management vaak tot laatstgenoemden wordt beperkt;
2. binnen de traditionele lijnfuncties slechts een gradueel verschil is tussen hen die besluiten van verstrekkende betekenis voor het bedrijf nemen, en hen die op een ‘lager’ niveau beslissingen nemen.
De moderne manager onderscheidt zich van de traditionele ondernemer door een hoger niveau van geschooldheid: het aantal academisch gevormde ingenieurs, juristen, economen enz. onder de bestuurders van ondernemingen is sterk toegenomen. Anderzijds vereist management steeds meer eigen deskundigheid, die valt buiten de traditionele opleidingen. Men ziet dan ook aparte opleidingen voor managers ontstaan. In Nederland kan men in aansluiting op het kandidaatsexamen in andere stu dierichtingen de doctoraalstudie bedrijfskunde volgen aan een technische hogeschool.
LITT. J.Burnham, The managerial revolution (1941); J.Schumpeter, Capitalism, socialism and democracy (1942); C.J.Barnard, The functions of the executive (1946); P.F.Drucker, The practice of management (1955); R.Bendix, Work and authority in industry (1956); H.A.Becker, Management als beroep (1968); H.Thierry, Organisatie en leiding (1971); D.Ruiter, De middle manager (1975).