Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

kuit, vis

betekenis & definitie

v./ m. (-en), de eierstokken met de eieren, of wel de massa eieren in de vrouwelijke geslachtsorganen van vissen: — schieten; er zit veel — in de vis; (zegsw.) ik wil er haring of — van hebben, ik wil weten hoe de vork in de steel zit.

(e) Het aantal eieren dat de kuit van één vis bevat, loopt sterk uiteen en hangt samen met de wijze van voortplanting. Vissen met inwendige bevruchting of broedzorg hebben er gewoonlijk minder dan vissen waarbij de eieren en het homvocht (→hom) vrij uitgestort worden; ook de grootte is hiermee min of meer omgekeerd evenredig. Zo heeft de haring 20000–50000, de karper 700000, de steur 800000–2400000, de tarbot 10–15 mln. eieren, de levendbarende haaien hoogstens 80. De kuit van de steur vormt de grondstof voor →kaviaar, hoewel ook de kuit van andere vissoorten hier soms voor wordt gebruikt.

< >