v., stofwisseling van suikers.
(e) Na opname van enkelvoudige suikers door de dunne darm worden deze via het bloed getransporteerd naar de lever waar ze worden omgezet in glucose. De glucose kan vervolgens worden omgezet in glycogeen, de opslagvorm van koolhydraten in dierlijke organismen. Naar behoefte wordt glucose uit glycogeen vrijgemaakt om te kunnen dienen als substraat voor de energiestofwisseling. Volledige oxidatie van glucose tot kooldioxide (C02) en water is mogelijk wanneer voldoende zuurstof beschikbaar is. In de werkende witte skeletspieren wordt glucose ten gevolge van zuurstoftekort onvolledig afgebroken tot melkzuur. Dieren die voor kortere of langere perioden zonder zuurstof kunnen leven, verbruiken eveneens glucose als voornaamste substraat voor het vrijmaken van energie.
In dat geval worden, in plaats van melkzuur, zure eindprodukten gevormd zoals barnsteenzuur, azijnzuur en propionzuur. Bij langdurige anaërobiose hopen deze zure eindprodukten zich op tot concentraties die de zuurgraad (pH) te veel dreigen te verlagen, hetgeen kan worden voorkomen door uitscheiding van een deel (voornamelijk propionzuur) van de opgehoopte eindprodukten. Het in spieren gevormde melkzuur wordt in de lever weer omgezet in glucose, →stofwisseling.