v./m., het taalgebruik van kinderen in len’ van Pieter Breughel de Oude, 1560 de eerste levensjaren. (Kunsthistorisches Museum, Wenen) kinderspel. Centsprent (kinderprent die 1 cent kostte) ‘Kinderen uyt dit spelen kund gy leeren’, uitgave J.Kannewet, no. 39 (1736—80), Amsterdam, gedrukt bij de Erve Hendrik van der Putte, Amsterdam (Rijksmuseum, Amsterdam).
(e) Het proces van taalverwerving door kinderen is sinds C. en W.Sterns Kindersprache (1907), waarin een beschrijving wordt gegeven van nauwgezette dagelijkse observatie van opgroeiende kinderen, beter bekend geworden. Het zeer gecompliceerde, zich in een reeks gedeeltelijk elkaar overlappende fasen voltrekkende proces van taalverwerving nadert ca. het zevende levensjaar een zekere voltooiing. Pas dan beschikt het kind over de voornaamste morfologische en syntactische procédés van de taal van zijn omgeving. De beheersing van de spraakklanken komt reeds veel vroeger. De woordenschat blijft ook in het latere leven vatbaar voor verdere ontwikkeling en differentiatie en is sterk afhankelijk van levensomstandigheden en interessen. Daarbij moet bedacht worden dat er onderscheid bestaat tussen het actief beschikken over taalelementen en het meer passief geheel of gedeeltelijk bekend zijn met woorden en idiomatische uitdrukkingen.
Ook ondergaat de kennis van de woordbetekenissen een geleidelijke verrijking; ieder mens blijft voortdurend als het ware aan zijn taal werken. Ieder normaal kind beschikt over het vermogen een taal, welke dan ook, aan te leren. Er bestaat niet een natuurlijke dispositie voor één bepaalde taal. Welke taal het kind leert, hangt uitsluitend af van de omgeving waarin het opgroeit. Door het werk van R.→Jakobson heeft men leren inzien dat de studie van de kindertaal bij machte is een belangrijke bijdrage te leveren tot de kennis van taalstructuren. Het kind schijnt b.v. eerst de centrale klanken van een klankenstelsel te onderscheiden, waarna verdere verrijking en beheersing van de meer perifere klanken volgt.
Het onderzoek van het proces van taalverwerving bij het kind ontving in de jaren zestig een grote stimulans van de door N. →Chomsky ontwikkelde transformationeel-generatieve grammatica. In 1962 trachtte Chomsky aannemelijk te maken dat het jonge kind op basis van het hem door zijn omgeving gepresenteerde taalmateriaal, via een bepaald formeel schema, tot opstelling en beheersing van een grammatica komt, d. w.z. een systeem van regels van de betrokken taal. Dit schema, later bekend geworden onder de afkorting LAD (language acquisition device = taalverwervingsmechanisme) heeft de daarop volgende jaren aanleiding gegeven tot veel discussie onder linguïsten en psychologen. Sinds de jaren zeventig wordt echter sterk aan de aanwezigheid van zo’n formeel schema getwijfeld. In het algemeen kan men zeggen dat, dank zij de toegenomen aandacht voor het onderzoek van het feitelijk taalgebruik, de neiging om te speculeren over reeds bij de geboorte aanwezige taalverwervingsmechanismen, sterk is verminderd.
LITT. A.Grégoire, L’apprentissage du langage (2 dln. 1937—47); W.F.Leopold, Speech development of a bilingual child (4 dln. 1938-50); R.Jakobson, Kindersprache, Aphasie und allgemeine Lautgesetze (1941); W.F.Leopold, Bibliography of child language (1952); E.H.Lenneberg, Biological foundations of language (1967); N.Chomsky, the acquisition of syntax in children from 5 to 10 (1969); D.J.Slobin (red.), the ontogenesis of grammar (1971); R.Brown, A first language, the early stages (1973); J.Vorster, Mommy linguist: the case for motherese (in: Lingua 37, 1975).