v./m. (-en), ademhalingsorgaan van vissen en andere waterdieren (kikkerlarven, slakken, insekten).
(e) Bij vissen bestaan de kieuwen uit een reeks op (achter de schedel gelegen) →kieuwbogen geplaatste platte lamellen, doorstroomd door bloed, dat o.a. aan het langsvloeiende water zuurstof onttrekt en koolzuur afgeeft. Bij vissen zijn de kieuwen gewoonlijk bedekt door het kieuwdeksel. Soms treft men (veelal franjevormige) uitwendige kieuwen aan: bij vislarven (→bichir), amfibieënlarven en lagere dieren.