(vrat in, heeft en is ingevreten),
I. (onoverg.) 1. beschadigend of verterend, vernielend aldoor dieper of verder gaan in: roest vreet in; de kanker vreet geweldig in; (fig.) een invretend kwaad; 2. ingebeten worden: die stangen, de oevers vreten in;
II. (overg.) 1. door zijn inwerking verteren: ingevreten ijzerwerk; 2. (van insekten) vretende gaten, gangen, holen in iets maken.