(hijgde, heeft gehijgd), (onoverg.)
1. verhevigde ademhaling, optredend o.a. na hevige inspanning: hij hijgde van vermoeidheid; zij kwam hijgend aanlopen; zijn borst hijgde, ging snel op en neer; naar lucht, naar adem —, snakken; onder iets —, eronder zwoegen;
2. (bij vergelijking) puffen en blazen, van een machine.