1. historisch dat deel van de oosterse (Byzantijnse) christenheid dat voor het eerst in de 9e, definitief in de 11e eeuw met Rome brak;
2. actueel voornamelijk de Orthodoxe Kerk van Griekenland met haar ruim 8 mln. gelovigen. Het ontstaan van de Grieks-Orthodoxe Kerk vloeide voort uit de splitsing van het Romeinse Rijk (4e eeuw) in een westelijk en een oostelijk rijk. Het oostelijke, →Byzantijnse Rijk bleef tot 1453 bestaan, terwijl het westelijke bijna 1000 jaar eerder onderging. Maakte in het westen de ondergang van het keizerschap de paus tot een zelfstandige macht, in het Byzantijnse Rijk domineerde de staat volkomen over de kerk, m.n. over de patriarch van Konstantinopel. In de 8e eeuw werd de tegenstelling Rome-Byzantium verscherpt door de →beeldenstrijd. Daarna beschouwden de Byzantijnen het als rijksverraad dat paus Leo III de Frankische koning Karel de Grote tot keizer kroonde. Op dit politieke schisma volgde het eerste religieuze schisma (86468), dat formeel wel werd bijgelegd, maar duurzame betekenis had doordat patriarch →Fotios de theologische meningsverschillen ten opzichte van Rome voor het eerst nader uitwerkte. De bijlegging van het schisma was, vooral door politieke tegenstellingen, niet duurzaam. In de 10e eeuw werd het pausdom nl. sterk afhankelijk van het Duitse keizerschap. Het Byzantijnse Rijk erkende de pro-Duitse pausen niet en ondersteunde graag anti-Duitse pausen, resp. tegenpausen. De laatste van Byzantijnse zijde erkende paus was Johannes XVIII (1003 — 1009). In 1054 voltrokken patriarch Michael →Kairoularios en de door paus Leo x i naar Konstantinopel gezonden Humbert van Silva Candida definitief het schisma (→Oosters Schisma): de unies van resp. Lyon (1274) en Florence (1439) tussen de RoomsKatholieke en Byzantijnse Kerken stuitten al gauw af op het verzet van de Byzantijnse gelovigen.
Tot de voornaamste dogmatische en praktische verschillen van de Grieks-Orthodoxe Kerk ten opzichte van de westerse Kerk ontwikkelden zich in de middeleeuwen de volgende punten:
1. De Grieks-Orthodoxe Kerk wijst de leer van het vagevuur, de aflaat en de onbevlekte ontvangenis van Maria af. In de drieëenheid stelt zij de drie goddelijke personen niet gelijk: de Heilige Geest gaat slechts van de Vader, niet van de Zoon uit.
2. Ondanks het formele primaat van de patriarch van Konstantinopel (resp. Istanbul) kent de GrieksOrthodoxe Kerk geen centrale opperste instantie: de beslissing over de dogmatische vraagstukken komt niet aan een patriarch, maar aan het concilie toe (de ontwikkeling van verschillende autocefale landskerken in b.v. Bulgarije, Servië en Rusland, die zich in de middeleeuwen voltrok, was evenwel meer gevolg van Byzantijns machtsverval dan van een autonoom-dogmatische ontwikkeling).
3. Het celibaat geldt niet voor de lage geestelijkheid (popen), terwijl de celibataire bisschoppen uit de monniken worden gekozen.
4. Bij de eucharistie wordt gezuurd (gedesemd) brood gebruikt. De eucharistie is toegankelijk voor kleine kinderen (in de praktijk echter weinig gebruikelijk).
De Grieks-Orthodoxe Kerk kende nauwelijks een dogmatische ontwikkeling: de formulering van de dogmatiek bleef als het ware in de Griekse kerkvaders en vroege middeleeuwen steken. In het Byzantijnse Rijk werd en onder de huidige Grieken wordt de liturgie in het Grieks geleid. Bij de expansie van de Grieks-Orthodoxe Kerk onder de Slaven werd het →Kerkslavisch ingevoerd. Omdat de Byzantijnse macht zich onder de Slavische volken en de Roemenen niet afdoende kon doen gelden, ontstonden in Rusland (→Russisch-Orthodoxe Kerk) en op de Balkan zelfstandige landskerken. De af-Grieks schrift. →alfabet, →handschrift, →lineair, →schrift.
brokkeling van het Turkse Rijk in de 19e eeuw bracht zelfstandige landskerken in resp. Griekenland (1833), Bulgarije (1870), Servië (1879) en Roemenië (1885).
Viel de Griekse orthodoxie in het Byzantijnse Rijk grotendeels samen met de oosterse christenheid,in de 20e eeuw vormt zij nog maar een onderdeel van de oosterse kerken. Tot de Grieks-Orthodoxe Kerk in deze engere zin behoren de kerk van Griekenland (onder de aartsbisschop van Athene) en het patriarchaat van Istanbul (Konstantinopel), dat ondanks een zeker formeel en historisch primaat slechts feitelijke autoriteit uitoefent over de Griekse diaspora. In de communistische landen oefent in feite de patriarch van Moskou het primaat uit; in 1953 kreeg Bulgarije weer een patriarch, die echter door het patriarchaat van Istanbul niet erkend is.
Grieks schrift Onder patriarch →Athenagoras (1948-72) kwam er een toenadering tot de Kerk van Rome, die resulteerde in ontmoetingen tussen paus Paulus VI en de patriarch. In 1965 werd de uit 1054 daterende wederzijdse excommunicatie opgeheven. litt. P.Hammond, The water of Marah (1956); P. Bratsiotis (red.), Die orthodoxe Kirche in griechischer Sicht (2 dln. 1959—60); J.Meyendorff, De orthodoxe kerk (1964); Hemerologion tes Ekklesias tes Hellados (1966); F.Heiler, Die Ostkirchen (2e bew. dr. van Urkirche und Ostkirche; 1971); E.von Ivanka, Handbuch des Ostkirchenkunde (1971); E. Benz, Geisó und Leben der Ostkirche (2e dr. 1971).