o., de kerktaal van de Grieks-orthodoxe Slaven met oosterse ritus.
(e) Het Kerkslavisch berust op het Oudbulgaars, de taal van de Slavenapostelen Kyrillos en Methodios, die de bijbel, benevens andere godsdienstige geschriften vertaalden. De overeenkomst tussen de Slavische talen was destijds (in de 9e eeuw) zo groot, dat het Oudbulgaars (vaak Oudkerkslavisch genoemd) zonder enig bezwaar ook door Russen, Serviërs, Tsjechen en Slowaken verstaan werd. De oudste geschriften uit Bohemen, de Praagse bladen, zijn Kerkslavisch met enkele Tsjechische bijzonderheden. Later is de Slavische ritus onder Duitse invloed uit Bohemen en Moravië verdrongen door de Latijnse kerktaal. Bij de Russen was het Kerkslavisch schrijftaal tot de tijd van tsaar Peter de Grote. Wel was het daar vermengd met russicismen en werd de invloed van de Russische volkstaal sterker in de loop der eeuwen.
Nog steeds zijn in het Russisch, zowel in de schrijftaal als in de spreektaal de sporen van het Kerkslavisch talrijk en frappant. Bij de Grieks-orthodoxe Serviërs was het Kerkslavisch schrijftaal tot aan het begin van de 19e eeuw. Ook daar werd het in de loop der eeuwen door de volkstaal beïnvloed.
LITT: H.Leskin, Handbuch der altbulgarischen (altkirchenslawischen) Sprache (6e dr. 1922); A. Vaillant, Manuel du vieux slave (1948); A.Lunt, Old Church Slavonic grammar (4e dr. 1966).