v., een lichtgevende gasontlading tussen koude elektroden bij meestal geringe gasdruk.
(e) Reeds M.Faraday maakte bij glimontladingen onderscheid tussen het lichtverschijnsel aan de kathode (negatief glimlicht) en dat aan de anode (positieve zuil). Beide zijn gescheiden door de donkere ruimte van Faraday. Bij geringe afstand tussen de elektroden ontbreekt de positieve zuil. Beide lichtverschijnselen worden veroorzaakt door botsingen van elektronen met gasatomen of ➝moleculen. Tussen het glimlicht en de kathode bevindt zich de donkere ruimte van Hittorf-Crookes, waarinechter lichtemissie niet geheel afwezig is. Bij zeer geringe stroomdichtheden en kleine elektrodenafstand verdwijnt het negatieve glimlicht en ontstaat een Townsend-ontlading, waarin vaak een aantal lichtende laagjes (laagjes van Holst en Oosterhuis) zijn te onderscheiden.
Tussen het eerste laagje en de kathode ligt de donkere ruimte van Aston, die soms bij de volledige glimontlading nog te herkennen is. Het potentiaalverschil tussen het glimlicht en de kathode heet kathodeval.
Men onderscheidt de normale kathodeval (glimlicht bedekt de kathode niet geheel, de stroomdichtheid is constant) en de ➝normale kathodeval (glimlicht bedekt de kathode geheel, stroomdichtheid en spanning zijn groter dan normaal). Bij verdere vergroting van de stroom kan de kathode door bombardement van positieve ionen zo heet worden dat deze thermisch elektronen gaat emitteren, waarbij de spanning tussen anode en kathode weer daalt en de ontlading overgaat in een ➝boogontlading. Men kan de normale kathodeval ook in de anormale doen overgaan door bij constante stroom de druk te verlagen. Bij zeer lage drukken kunnen elektronen uit de kathode (kathodestralen) de glaswand door de ontlading doen fluoresceren. Ook kunnen positieve ionen uit het glimlicht het gas nabij het kathode-oppervlak doen lichten (eerste kathodelaag). Doorboort men de kathode dan kan dit lichten ook achter de kathode in de vorm van kanaalstralen worden waargenomen.
Wanneer dunne elektrische geleiders op een hoge spanning worden gebracht, wordt de omliggende lucht (door de grote elektrische veldsterkte nabij de geleider) geïoniseerd; dit gaat gepaard met een lichtverschijnsel. Bij lampen die met gas (argon, neon) gevuld zijn (gasontladingslampen) kan bij voldoend hoge spanning aan de kathode een glimontlading optreden; dit wordt toegepast bij neonsignaallampjes.
LITT. F.M.Penning, Elektrische gasontladingen (1955); A.von Engel, Ionized gases (1965).