m. (-en),
1. flauw schijnsel, flikkering, vonk; meest oneig. en fig.: er is geen van vernuft in zijn geschrijf te ontdekken; er lag een van vergenoegdheid op haar gelaat, een zweem van vergenoegdheid; hij was al voorbij, maar ik zag nog een — van hem, ik zag hem nog net even; 2. schijnglans, bedrieglijke schijn: een — van waarschijnlijkheid: een zeer ingeburgerd angl.: een van iets opvangen, vluchtige indruk.