v. (-en), elektrische ontlading in een met gas gevulde ruimte.
(e) Men spreekt van een gasontlading indien een gas deel uitmaakt van een elektrische stroomkring en door dit gas een stroom vloeit. Aangezien nietgeïoniseerde gassen isolatoren zijn, kan een gasontlading slechts bestaan indien in het gas ladingdragers (elektronen of ionen) aanwezig zijn. Door recombinatie in het gas en aan de wanden van de ontladingsbuis gaan ladingdragers verloren. Deze worden aangevuld door ionisatie in het gas of door het vrijmaken van ladingdragers uit de elektroden, b.v. van elektronen uit de kathode. Bij een zelfstandige gasontlading stelt het potentiaalverloop tussen de elektroden zich zodanig in dat de inwendige processen waarbij elektronen ontstaan (ionisatie) in evenwicht zijn met de processen waarbij elektronen verloren gaan (recombinatie en diffusie). Bij een onzelfstandige gasontlading moet een uitwendige oorzaak voor de produktie van ladingdragers zorgen (ioniserende straling, thermische elektronenemissie van gloeikathode enz.).
Bij verhoging van de spanning tussen de elektroden kan vaak een onzelfstandige gasontlading in een zelfstandige overgaan waarbij doorslag optreedt. Men onderscheidt de Townsend-doorslag (relatief lage gasdruk resp. kleine elektrodenafstand, duur van het proces langer dan 1 µs), aanleiding gevend tot een ➝ glimontlading en de kanaaldoorslag (relatief hoge gasdruk resp. kleine elektrodenafstand; duur korter dan 1 µs), aanleiding gevend tot een elektrische vonk. Beide ontladingsvormen kunnen daarna overgaan in een ➝ boogontlading.
Een gasontlading bestaat uit de som van een groot aantal elementaire processen: de elektronen worden versneld in het aanwezige elektrische veld en ze verliezen hun energie tijdens de botsingen met ionen, gasatomen of -moleculen. De onelastische botsingen geven aanleiding tot ionisatie of tot de vorming van aangeslagen atomen of moleculen. Deze laatste zijn oorzaak van lichtverschijnselen die met een gasontlading gepaard gaan.
De toepassingen van de gasontlading zijn talrijk:
1. het gelijkrichten van wisselstroom (laden van accumulatoren, elektrisch lassen);
2. het regelen en begrenzen van stromen en spanningen (spanningsstabilisatoren, overspanningsbeveiliging);
3. verlichtingstechniek (neonbuizen, natriumen kwiklampen);
4. meetapparaten (vonkbaan, stroomindicator, ionisatiemanometer, ionisatievat).
LITT. F.M.Penning, Elektrische gasontladingen (1955).