(Louis Paul) Vlaams schrijver en journalist, *15.3.1912 Aalst. Boon debuteerde na de Tweede Wereldoorlog als journalist in De roode vaan en Front en werd in 1954 redacteur bij het Gentse socialistische dagblad Vooruit, waaraan hij nog meewerkt onder het pseud.
Boontje.Van 1956—72 was hij leider van de rubriek geestelijk leven aan dezelfde krant. Sinds zijn litteraire debuut in 1942 heeft Boon een omvangrijk en merkwaardig authentiek oeuvre tot stand gebracht, waarvoor hij verscheidene malen in Nederland en België werd onderscheiden. Zijn eerste romans huldigen nog de formule van de kroniek in de trant van G.Walschap, maar onderscheiden zich door een onmiskenbaar persoonlijk accent. Vanaf Mijn kleine oorlog (1946) treedt het subjectieve sterk op de voorgrond. Een wrange humor en een felle opstandigheid breken door het (soms platte) realisme.
De breedopgezette dubbelroman ‘van en over de roman’, De Kapellekensbaan (1953) - Zomer te Ter-Muren (1956) groeide uit tot een breed fresco van het ‘menselijk tekort’. De handeling verloopt contrapuntisch en op verschillende niveaus en is slechts schijnbaar chaotisch. De grondtoon is sterk pessimistisch, maar niet nihilistisch.
De rebel en ‘anarchist’ Boon wordt wel degelijk gedreven door een sterke liefde voor de mens. Inmiddels schijnt hij afgestapt te zijn van zijn doel ‘de mensen een geweten te schoppen’ en is een milder humanist geworden, die de meest uiteenlopende genres en kunsttakken beoefent: de historische parabel, de fabel, het litteraire essay, de pornografie en de geschiedenis. Daarnaast schildert, tekent en boetseert hij (zijn onderwerpen zijn meestal sterk erotisch geladen) en treedt hij op in populaire televisieprogramma’s.
Boon zelf beschouwt Menuet (1955), waarin de scheiding tussen het objectieve (krantenberichten) en het subjectieve (monologues intérieurs) ook in de typografie tot uiting komt, als zijn beste werk. Werken: De voorstad groeit (1942), Abel Gholaerts (1944), Mijn kleine oorlog (1946), Boontjes uitleenbibliotheek (1950), De bende van Jan de Lichte (1953), De Kapellekensbaan (1953) Zomer te Ter-Muren (1956), Menuet (1955), Wapenbroeders (1955), Niets gaat ten onder (1956), De kleine Eva uit de Kromme Bijlstraat (1956; gedicht), Boontjes reservaat I—V (1954—57; éénmanstijdschrift), Grimmige sprookjes (1957), De paradijsvogel (1958), Vaarwel krokodil (1959), Gustaaf Vermeersch (1960; essay), De zoon van Jan de Lichte (1961), Dag aan dag (1963; bundel cursiefjes), Het nieuwe onkruid (1964; in 1972 omgewerkt tot Als het onkruid bloeit), Dorp in Vlaanderen (1966), Geniaal... maar met te korte beentjes (1967; essays), Drie mensen tussen muren (1969; oorspr. 1941), De bom (1970), Pieter Daens of hoe in de negentiende eeuw de arbeiders van Aalst vochten tegen armoede en onrecht (1971), Boon-apartjes (1971; aforismen), Mieke Maaike’s obscene jeugd (1972), Eten op zijn Vlaams (1972; kookboek), Zomerdagdroom (1973), De meisjes van Jesses (1973), Davids jonge dagen (1974; bundel cursiefjes).
LITT. H. Claus, L.P. Boon (1964; met bloemlezing); L.P. Boon (1966; met bijdragen van o.a. H.
Weisgerber, P. de Wispelaere); Boonboek (1972; met bijdragen van o.a. J. Weverbergh en H. Leus); L.Verhuyck en T. Jochems, L.P. Boon (1972).