Onze Taal Woordpost

Genootschap Onze Taal (2020)

Gepubliceerd op 25-01-2021

succulent

betekenis & definitie

vetplant, plant met vlezige bladen of stengels

uitspraak
[suk-ku-lent]

citaat
“Vette planten zijn er in allerlei vormen: zachte sprieten, stevige punten, schitterende stervormen, volmaakte rozetten, wilde kronkels (...). Allemaal zijn het succulenten, wat wil zeggen dat ze het vermogen hebben om vocht op te slaan in hun wortels, stengels en dikke bladeren. Hiermee kunnen ze drogere periodes (...) moeiteloos doorstaan.”
Bron: Vette planten: woonplanten van de maand juli (Jeannet Hooftman, Bloem & Blad, 19 juni 2018)

woordfeit
Succulent heeft twee betekenissen. Het kan een zelfstandig naamwoord zijn, zoals in het citaat hierboven, en betekent dan ‘vetplant’. Daarnaast kan het een bijvoeglijk naamwoord zijn met de betekenis ‘sappig, vochtrijk’, bijvoorbeeld in succulent vlees en succulente boschampignons, of in een succulent liefdesverhaal, waarin het figuurlijk is gebruikt. (Met dank aan het suculentus/succulentus ‘saprijk’, dat een afleiding is van sucus ‘sap’. Dat woord is weer afgeleid van het werkwoord sugere ‘zuigen’, dat verwant is aan ons woord zuigen. Het voltooid deelwoord van sugere is suctus, en daaraan is de medische term suctie ‘zuiging, afzuiging’ ontleend, die ook deel uitmaakt van liposuctie ‘het wegzuigen van overtollig vet’; het eerste deel van dat woord komt van het Oudgriekse lipos ‘vet’.

< >