Onze Taal Woordpost

Genootschap Onze Taal (2020)

Gepubliceerd op 25-01-2021

grosso modo

betekenis & definitie

grofweg, grotendeels, in grote lijnen

uitspraak
[gros-so mo-do]

citaat
“Toch blijft de academische wereld grosso modo vasthouden aan het nieuwe evangelie. ‘Het is een gigantische trend, die we niet in de hand hebben’, zei de Amsterdamse hoogleraar psychologie Han van der Maas nog afgelopen dinsdag in NRC Handelsblad. ‘We moeten eraan meedoen.’”
Bron: Het grootste bezwaar tegen verengelsing in het onderwijs: de teloorgang van de taal waarin ik woon (Elma Drayer, de Volkskrant, 10 mei 2018)

woordfeit
De woordgroep grosso modo is ontleend aan het Latijn en betekent in die taal letterlijk ‘op ruwe, grove wijze’. De woorden staan in de ablativus, de naamval die aangeeft waardoor, waarmee of hoe iets gebeurt. Grosso is de ablativusvorm van het bijvoeglijk naamwoord grossus in de betekenis ‘grof, ruw’ en modo die van modus ‘wijze, manier, mate’.
Een andere betekenis van het Latijnse grossus is ‘groot, dik’; hierop gaat het Franse woord gros (‘dik, groot, belangrijk’) terug. Daaraan dankt het Nederlands het woord gros, dat twee betekenissen heeft: ‘twaalf dozijn, 144 stuks’ (zoals in een gros potloden) en ‘het grootste, belangrijkste deel’ (zoals in het gros van de mensen). In de eerste betekenis komt het waarschijnlijk van grosse als verkorting van grosse douzaine, letterlijk dus ‘groot dozijn’. De tweede betekenis komt van gros als zelfstandig naamwoord, dat ‘grootste, belangrijkste deel’ betekent.
De Nederlandse woorden groot en grof zijn overigens niet verwant met het Latijnse grossus.

< >