o., het vegetariër-zijn; het zich voeden met hoofdzakelijk of uitsluitend plantaardige voedingsmiddelen.
© Het vegetarisme schrijft voor zich te onthouden van vlees, wild, gevogelte, dierlijke vetten, dierlijke oliën e.d. De lactovegetariërs gebruiken wel melk, kaas, eieren en honing, maar de veganisten (strenge vegetariërs) gebruiken totaal geen dierlijke produkten, ook niet voor kleding en gebruiksvoorwerpen (leder, wol, veren e.d.).
De motieven die tot het vegetarisme leiden, zijn deels van religieus-ethische, deels van medische aard. Hindoeïsme en boeddhisme huldigen beide het beginsel van ahimsa: geweldloosheid, niet doden, ook ten aanzien van dieren. In het hindoeïsme echter is dit beginsel een ideaal en wordt vegetarisme hoog geschat, in het boeddhisme is ahimsa een plicht, die gebiedt om dieren niet te doden. Liefde tot het dier gebiedt alle ethische vegetariërs het leven van de dieren te ontzien, voorzover dit niet in onafwendbaar conflict komt met de belangen van de mensheid. Verder wordt door ethische vegetariërs op de voorgrond gesteld dat het moreel ongeoorloofd is de dieren al het lijden te doen ondergaan dat nog steeds met fokken, vervoer, slachten e.d. verbonden is. De tegenstanders brengen hiertegen in dat het wezen van alle dingen strijd is en dat de consequentie van een ethische vegetarisme tot de ondergang van de mensheid zou leiden.
Vroeger nam men aan, dat plantaardige voeding nooit geheel volwaardig kon zijn, maar dit standpunt heeft men moeten herzien door de ontdekking van vitamine- en eiwitrijke zaden. De strijd over het nut van dierlijk voedsel is nog niet beslecht. Wel is men over het algemeen voor matigheid in het gebruik van dierlijk voedsel.
Litt. V.Sussman, Het vegetarisch alternatief: een gids naar een gezond en humaan dieet (1980).