Gepubliceerd op 17-01-2021

Tunesië

betekenis & definitie

(Al-Dzjoemhoeria Attoenoesia), republiek in Noord-Afrika, begrensd door Algerije, Libië en de Middellandse Zee, 164150 km2. Hoofdstad: Tunis.

BEVOLKING De Tunesische bevolking bedroeg in 1978 ca. 6,03 mln. Het land heeft een snel groeiend inwonertal dankzij een hoog geboortenoverschot (geboortenen sterftecijfer van resp. 36,4 en 6,4 %o in 1977) en dit niettegenstaande een emigratiesaldo van gastarbeiders naar West-Europa. De gemiddelde bij de geboorte verwachte levensduur bedraagt 57 jaar. Het land heeft een zeer jonge leeftijdsopbouw: 44,6 % van de bevolking is jonger dan 15 jaar en slechts 4,2 % is ouder dan 65 jaar.

ECONOMIE De landbouw blijft nog steeds het voornaamste middel van bestaan: 17 % van het BNP, 43 % van de tewerkstelling en 73 % van de uitvoerwaarde. De landbouwoppervlakte beslaat 47 % van de totale oppervlakte; 44 % is weiland en 56 % is akkerland. Van dit akkerland is 38 % ingenomen door graangewassen (vooral tarwe: 800000 t in 1979) en 40 % door boomcultuur (olijfolie: 91000 t, citrusvruchten: 1900001, wijn: 550000 hl). De aardoliewinning (reeds 5,4 mln. t in 1979) en het internationale toerisme (1140000 toeristen in 1978) zijn de twee voornaamste bronnen van vreemde deviezen. De mijnbouwsector levert m.n. ijzererts (148000 t Feinhoud), natuurlijke fosfaten (3,8 mln. t) en zink- en looderts (recente vondsten te Boe Awan). De industrie omvat o.a. textiel, kleding, suikerraffinage, cellulose, cement, staal, aardolieraffinage en kunstmeststoffen. Mijnbouw en industrie vertegenwoordigen reeds 24 % van de tewerkstelling en ruim een derde van het BNP.

POLITIEK Na de met geweld neergeslagen stakingen van jan. 1978 zocht de Tunesische regering wel toenadering tot de oppositie. In juli 1979 ging de Nationale Vergadering akkoord met een wijziging van de kieswet, waardoor het mogelijk werd dat zich voor iedere beschikbare zetel twee kandidaten stelden. Deze wetswijziging leidde echter niet tot een erkenning van de belangrijkste oppositiegroepen, die daarop besloten de verkiezingen van 4.11.1979 te boycotten. Indicatief voor de steun die de oppositie genoot was dat, terwijl bij voorgaande verkiezingen in de regel ca. 95 % van de kiesgerechtigden zijn stem uitbracht, het opkomstpercentage bij deze verkiezingen slechts 81 % bedroeg; in Tunis bleef zelfs 31,5 % van de kiezers thuis.

Op 27.1.1980 vond, geheel onverwacht, een aanval door guerrillastrijders plaats op de stad Gafsa in West-Tunesië. Weliswaar slaagden de Tunesische strijdkrachten er in de stad binnen een dag weer onder controle te krijgen, maar de aanval wekte zowel binnen als buiten Tunesië grote ongerustheid. De Tunesische regering beschuldigde Libië ervan achter de guerrilla-actie te zitten en verbrak de betrekkingen met Tripoli. Frankrijk en de VS besloten in een reactie tot militaire hulp aan het Tunesische bewind. De aanval op Gafsa leidde ertoe dat de binnenlandse tegenstellingen wat naar de achtergrond werden geschoven. Vertegenwoordigers van de oppositie veroordeelden de aanval en betuigden hun steun aan de regering. De regerende Neo-Destour besloot begin mrt. 1980 de uitstoting uit de partij van een reeks liberale opposanten ongedaan te maken.

< >