Gepubliceerd op 17-01-2021

Syrië

betekenis & definitie

(al-Djoemhoeria al-Arabia as-Soeria), republiek in het Midden-Oosten, begrensd door Turkije, Irak, Jordanië, Israël, Libanon en de Middellandse Zee, 185680 km2. Hoofdstad: Damascus.

POLITIEK Voor Syrië leek in de Arabische wereld een leidende rol weggelegd toen Egypte als gevolg van zijn toenaderingspolitiek tot Israël steeds meer in een isolement raakte. De Syrische president Assad nam het voortouw in het Arabische verzet tegen het Egyptische vredesinitiatief. De afwijzing van het door A.Sadat gevoerde beleid leidde zelfs tot een toenadering van Syrië tot zijn oude aartsvijand Irak. Op 26.10.1978 tekenden Assad en zijn Iraakse collega Bakr een ‘handvest voor gemeenschappelijke nationale actie’, waarin een Syrische-Iraakse eenwording als het uiteindelijke doel van de politiek van beide landen werd gepostuleerd. Al spoedig echter werd duidelijk dat de door Irak nagestreefde ‘zware’ unie voor Syrië onaanvaardbaar was. In een dergelijke unie zou Irak, steunend op zijn olie, economische kracht en grotere bevolking, de toon aangeven.

Assad echter wenste een unie die enerzijds los genoeg was om zijn eigen machtspositie onverlet te laten, anderzijds hecht genoeg om Syrië volledig te kunnen laten profiteren van de militaire, strategische en economische steun van Irak. Gegeven deze tegenstelling in bedoelingen gingen in de relaties tussen Syrië en Irak al weer spoedig de oude conflicten de boventoon voeren. Na 1979 kwam het tot een nieuwe breuk toen Irak Syrië beschuldigde van betrokkenheid bij een mislukte staatsgreep tegen de nieuwe Iraakse president Saddam Hoessein en Syrië vervolgens, in 1980, in het Iraaks-Iraanse conflict de zijde van Iran koos.

De breuk van Syrië met Irak en zijn steun aan het revolutionaire islamitische bewind in Teheran brachten het land binnen de Arabische wereld in een volstrekt isolement. De relaties met Jordanië, die na 1974 steeds nauwer waren aangehaald, bekoelden toen de Jordaanse koning Hoessein na de breuk tussen Syrië en Irak niet on voorwaardelijk de Syrische zijde koos. In nov. 1980, toen Jordanië actieve steun ging verlenen aan Irak in zijn oorlog met Iran, kon een Syrisch-Jordaanse oorlog slechts door bemiddeling van de USSR en Saoedi-Arabië voorkomen worden. Tekenend voor het Syrische isolement was de toenadering die Assad zocht tot kolonel Kadhafi van Libië, een andere paria in de Arabische volkerengemeenschap. Op 10.9.1980 bereikten de Libische en Syrische leiders overeenstemming over een fusie van hun beider staten. Het Syrische isolement werd versterkt door de toenadering die Damascus zocht tot de USSR in een periode waarin de andere Arabische staten, met Irak voorop, juist meer afstand van Moskou namen.

Assad zag zich echter door zijn geïsoleerde positie steeds nadrukkelijker gedwongen zich te oriënteren op een grote mogendheid, m.n. de USSR, ten einde zijn positie te kunnen handhaven. Omgekeerd was de USSR, die zijn positie in het Midden-Oosten gestaag had zien verzwakken, begerig om weer enige invloed in de Arabische wereld en daarmee een stem bij de regeling van het conflict in het MiddenOosten te krijgen. Op 20.3.1980 werd, officieus, in Damascus de opheffing bekend gemaakt van het verbod dat leden van de Syrische communistische partij uitsloot van openbare functies. Op 8.10.1980 ondertekenden Assad en de Russische president en partijleider L.Brezjnev in Moskou een verdrag inzake vriendschap en samenwerking, waarmee Syrië binnen de Russische invloedssfeer getrokken werd. Assads isolement vormde ook een bedreiging voor de Syrische positie in Libanon. In 1976 was het Syrische leger tussenbeide gekomen in de Libanese burgeroorlog, ten einde de territoriale integriteit van Libanon, die werd bedreigd door pogingen van verschillende groeperingen om de overhand te krijgen, te waarborgen.

Syrië vreesde dat het uiteenvallen van Libanon een onaanvaardbare versterking van de Israëlische positie in het Midden-Oosten zou betekenen. In okt. 1976 werd de Syrische aanwezigheid in Libanon gelegitimeerd door de Arabische Liga, die besloot tot de instelling van een grotendeels uit Syriërs bestaande Arabische vredesmacht die het evenwicht tussen de verschillende Libanese partijen zou moeten bewaren. Sinds eind 1980 zagen de Syrische troepen zich gedwongen op te treden tegen het opdringen van de christen-rechtse falangisten. Door uitbreiding van het onder falangistische controle staande gebied dreigde de verbindingsweg tussen Damascus en Beiroet te worden afgesneden. De centrale Libanese regering zou zo haar machtsbasis verliezen, waardoor de Libanese eenheid definitief verloren zou gaan. Bovendien zouden de Palestijnen ten zuiden van Beiroet door het opdringen van de falangisten in de tang komen.

Het Syrische optreden dreigde Damascus echter in conflict te brengen met Israël, dat zich opwierp als beschermer van de christen-rechtse groeperingen in Libanon. Op 29.4.1981 werden door de Israëlische luchtmacht twee Syrische helikopters boven de Bekaavallei neergeschoten. Toen Syrië vervolgens overging tot de plaatsing van SAM -6-luchtafweerraketten in Libanon, verklaarde Israël dit te beschouwen als een onmiddellijke aanleiding tot oorlog. De positie van Syrië was nu te meer precair omdat de Arabische landen, afkerig van het regime in Damascus, in meerderheid het Syrische optreden in Libanon afkeurden en geenszins genegen leken de Syriërs bij een eventueel conflict met Israël te hulp te komen. Saoedi-Arabië dreigde zelfs zijn financiële steun aan de Arabische vredesmacht te zullen intrekken, waardoor blijvende Syrische aanwezigheid in Libanon onmogelijk zou worden.

Ook binnenslands werd de positie van Assad steeds moeilijker. Onder de soennieten, die in Syrië de meerderheid vormden, groeide de onvrede over de situatie waarin, al sinds 1963, de sji’itische minderheidssekte van de Alawietenpartij, staat en leger beheersten. De orthodoxe soennitische groeperingen, waarvan de Mohammedaanse Broederschap de belangrijkste was, werden financieel en militair gesteund door Saoedi-Arabië, Jordanië, Libië, Irak, Egypte en de Libanese christenen, die öf het Syrische bewind ten val wilden brengen öf het zo zwak wilden houden dat het al zijn aandacht aan zijn binnenlandse problemen moest wijden. Al sinds 1976 vonden reeksen aanslagen plaats. Het soennitisch verzet maakte Assad steeds meer afhankelijk van de steun van zijn jongere broer Rifaat Assad, bevelhebber van de veiligheidstroepen. Tegelijkertijd werd Assads regime daarmee kwetsbaarder voor kritiek: Rifaat Assad was corrupt en had met zijn privé-leger een staat in de staat gecreëerd. Onder druk van Rifaat moest president Assad een anti-corruptiecampagne afbreken toen Rifaat daarin verwikkeld dreigde te raken.

Vooral sinds 1979 werd duidelijk hoezeer het soennitische verzet een bedreiging was gaan vormen voor Assads regime. Op 16.6.1979 werden in Aleppo 63 kadetten, vrijwel allemaal Alawieten, vermoord. In aug. 1979 braken in Latakia hevige onlusten uit na de moord op een Alawitische religieuze leider. In mrt. 1980 was Noord-Syrië enkele weken van de buitenwereld afgesloten nadat ongeregeldheden zich vanuit Aleppo en Hama over het hele gebied hadden verspreid. Het Syrische regime probeerde de onrust met geweld de kop in te drukken. Met behulp van de meer dan 12000 Russische adviseurs werden milities gevormd van arbeiders, boeren en studenten die de autoriteiten moesten bijstaan bij het handhaven van de orde. Op 9.7.1980 werd het lidmaatschap van de Mohammedaanse Broederschap tot een halsmisdrijf verklaard,

< >