[Eng.], v. (g. mv.), (ook: beeldonrust), onscherpte in het beeld van een telescoop, veroorzaakt door turbulentie in de atmosfeer.
© De afbeeldende eigenschappen van een telescoop zijn berekend op invallend licht dat in-fase is, d.w.z. invalt als een vlak golffront. Het licht van een ster vormt buiten de atmosfeer ook inderdaad een vlak golffront (immers de ster staat praktisch gesproken oneindig ver weg). Door de turbulentie in de atmosfeer wordt dit vlakke golffront vervormd. Bij de intreepupil van de telescoop zijn nog slechts gebiedjes met een diameter van ca. 10 cm in-fase. Dit betekent dat het scheidend vermogen van een telescoop niet groter kan zijn dan dat van een 10-cm telescoop, d.i. ca. 1 boogseconde (een grotere telescoop heeft wel een groter lichtverzamelend vermogen en kan dus veel zwakkere objecten zien). Door de seeing wordt het scheidend vermogen van de Hale-telescoop op Mount Palomar, dat theoretisch 0,02 boogseconde is, teruggebrachf tot slechts 1 boogseconde.
De seeing beïnvloedt niet alleen de beeldscherpte; de turbulentie verandert zo snel dat het beeld snel verandert van grootte en vorm. Met het blote oog ziet men dit effect als het -»fonkelen van de sterren. Men tracht de seeing-effecten wel te elimineren met behulp van → beeldbewerking of → speckle-interferometrie.