v. (-s), een op een bepaald moment algemeen gevolgd sociaal of artistiek gebruik, vooral op het gebied van kleding.
© In de jaren zestig ontstond met het streven naar zelfstandigheid door de jeugd een andere visie op de mode. De jonge mens werd degene die in de mode de richting ging aangeven. Aanvankelijk kwam dat voort uit een protest van jonge ontwerpers (o.a. Mary Quant) tegen de haute-couture, later namen de confectie en de haute-couture het heft weer in handen door in te spelen op de wensen van de consumenten en deze te sturen in de richting die zij wilden. Men doorbrak taboes (minirok) en ging zelf kleren maken en combineren met enkele basiselementen. In deze jaren kwam de spijkerbroek (in denimkatoen) op, die in de jaren zeventig het straatbeeld is gaan bepalen.
In diezelfde periode ontstond enerzijds een hang naar folkloristische kleding (Indiajurken, zigeunerkleren), anderzijds een nostalgische beweging (de gatsby look naar het voorbeeld van de mode uit de jaren dertig), die terugkeek naar het nabije verleden. Hierdoor kwam de invloed terug van de haute-couture, die zich ging toeleggen op het maken van confectie (Cardinpakken). De make-up werd door de couturiers ontwikkeld, ook voor donkere huidtypes; tevens kwam er een sieradenproduktie van die zijde op gang (Diorhorloges). Naast deze officiële mode bleven de ‘subculturen’ bestaan van boetieks en dumpzaken die een hausse van legerkleding veroorzaakten. Veel schokkends is er in de jaren zeventig na de hot pants (een heel kort broekje voor vrouwen) niet gebeurd. Over het algemeen werd de kleding kleuriger.
Men ging niet voor kleding bedoelde materialen gebruiken (oude tapijten voor jasjes en tassen). De schoenmode werd origineler van vormgeving (laarzen, klompen, turnschoenen in allerlei kleuren en kleurencombinaties). De onder- en zwemkleding werd kleiner, soepeler en kleuriger.
Van jaar tot jaar ziet men elementen terugkomen en weer verdwijnen (uitlopende broekspijpen, streepdessins). De scheiding tussen mannen- en vrouwenkleding werd minder scherp, in zoverre dat mannen en vrouwen zich vrijwel identiek kunnen kleden (broeken en hemden) en dat ook de man sieraden is gaan dragen (oorringen, armbanden, kralenkettingen) en meer is gaan doen aan haar- en huidverzorging (mannenmaquillage); de hand- en schoudertas voor de man raakte in zwang. Naast deze avantgarde in de kleding bestaat nog steeds de traditionele mode die een indirecte invloed ondergaat van de haute-couture en de jonge stromingen (nauwere broeken, meer en vrolijker kleuren). Ook de kinderkleding, geïnspireerd op de teenagermode, is vrolijker en gevarieerder geworden.
Hoewel er een tendens is om meer natuurlijke vezels (katoen, wol, zijde) toe te passen, blijven kunststoffen (polyether, terlenka enz.) in zwang omdat ze (vaak) goedkoper en gemakkelijker in onderhoud zijn. Tegen het eind van de jaren zeventig was de kleding vooral ruim; men droeg veel kleren over elkaar heen; vrij lange rokken met daarover een kortere rok of een schort, mouwloze vesten over truien enz. Uit de VS kwam de ‘joggingmode’, comfortabele kleding, vaak heel kleurig, gemaakt van elastische stoffen (tricot, stretch badstof). Films als Saturday night fever en Grease met de daarop volgende John Travoltarage deden de discostijl ontstaan die enerzijds een herleving van de mode van de jaren vijftig was (cirkelrokken, sweaters, sokjes in platgehakte schoentjes) en anderzijds een uitdagende stijl van zeer strakke, glanzend satijnen broeken, bloeses met veel glitters, vaak van doorschijnend of glimmend materiaal. In 1979 was de allesoverheersende modekleur paars. In 1980, toen de moeilijke economische toestand zich steeds meer deed voelen, gingen velen er toe over niet langer de snel wisselende modetrends te volgen, maar hogere eisen te stellen aan comfort en duurzaamheid.
Het is daardoor moeilijk aan te geven welke ‘mode’ er heerste. De nostalgische tendensen uit de jaren vijftig deden opgeld: chique mantelpakken met strakke rechte rokken (veelal met split), elegante japonnen, vaak met asymmetrische details. Het Chanelpak (C.→ Chanel) maakte weer furore. Ook zag men veel plissérokken. De elegante pump met soms zeer hoge hak keerde eveneens terug. Maar ook de sportievere mode met o.a. de bodywarmer (een mouwloos vest, meestal uitgevoerd in dik, gewatteerd materiaal) deed van zich spreken.
Men zag veel broeken in alle mogelijke variaties (shorts, bermuda’s, broekrokken enz.) dragen en veel kleding vertoonde Amerikaanse invloed (California style, Western style). De Engelse college style (Schotse kilts, twinset, wandelschoenen) was eveneens weer ‘modern’. Daarnaast handhaafde zich de spijkerbroek. Afb.p.432.
Litt. M.Curtius en W.Hund, Mode und Gesellschaft (1971); G. A.de Wit, Modekleding motivatie (1971); M.du Roselle, La crise de la mode (1972); E.Hoornik e.a., Ik heb niks om aan te trekken (1977); D.Bailey en Horst, Fashion: theory (1981).