Ned. kunsthistoricus, *27.2.1903 Alkmaar, +9.12.1980 Utrecht. Van Gelder studeerde te Utrecht en werd in 1924 wetenschappelijk assistent bij het Museum Boymans-van Beuningen te Rotterdam.
In 1933 promoveerde hij te Utrecht op een proefschrift over de schildertekenaar Jan van de Velde. In 1936 werd hij conservator van het prentenkabinet van het Museum Boymans-van Beuningen. In datzelfde jaar werd hij privaatdocent te Leiden. In het begin van de Tweede Wereldoorlog nam hij ontslag uit deze functies.In 1945 werd hij directeur van het Mauritshuis te ’s-Gravenhage en in 1946 hoogleraar te Utrecht.
Behalve voor tekenkunst en grafiek had Van Gelder een voorkeur voor de 16e- en 17e-eeuwse kunst en had hij veel belangstelling voor de moderne kunst. Als kunstcriticus werkte hij mee aan het (vooroorlogse) Elsevier’s Geïllustreerde Maandblad en aan het Maandblad Voor Beeldende Kunsten. Hij was redacteur van het vaktijdschrift Oud-Holland en medeoprichter van het Ned. kunsthistorisch jaarboek en de reeks Utrechtse kunsthistorische studiën. Van Gelder was lange tijd voorzitter van de Stichting Openbaar Kunstbezit. Hij schreef vele artikelen en verscheidene boeken, waaronder Prenten en tekeningen (1958), dat deel uitmaakt van de serie De schoonheid van ons land.