Gepubliceerd op 17-01-2021

Harmen de vos

betekenis & definitie

Ned. filosoof en protestants theoloog, *11.5.1896 Rotterdam, ✝ 5.8.1980 Groningen. De Vos studeerde theologie te Leiden, waar hij in 1927 promoveerde op Het godsdienstig kennen volgens Max Scheler.

Hij was achtereenvolgens predikant te Akersloot, Rottevalle en Sneek. In 1946 werd hij benoemd tot hoogleraar vanwege de Nederlandse Hervormde Kerk, tevens tot gewoon hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Van 1948-67 was hij hoogleraar godsdienstwijsbegeerte en ethiek te Groningen. De Vos droeg door zijn talrijke publikaties bij tot nieuwe inzichten in de filosofie van de godsdienst. Werken: Inl. tot de wijsbegeerte van de godsdienst (1937), Christelijk humanisme in het licht der nieuwere wijsbegeerte (1939), De wijsbegeerte van de godsdienst (1950), NT en mythe, het vraagstuk der ontmythologisering (1953), Het christendom en andere godsdiensten (1962), Inl. tot de wijsbegeerte van de Grieken en Romeinen (1963; 2e herz. dr. 1978), Kant als theoloog (1968), Beknopte geschiedenis van het begrip natuur (1970), De bewijzen van Gods bestaan (1971), Het socialisme in Nederland in het kader van zijn tijd (1976), Inl. tot de ethiek (8e dr. 1977).

< >