(etologie), v., (ook: diergedragsleer), de biologie van het gedrag der dieren.
© De ontwikkelingen in de ethologie in de jaren zeventig hebben zich vooral voorgedaan in de grensgebieden van ethologie en andere disciplines. Zo is er veel onderzoek verricht naar de invloed van directe prikkeling in allerlei hersengedeelten op gedragspatronen. Zeer veel gedragspatronen (eetgedrag, agressief gedrag, baltsgedrag) kunnen kunstmatig opgewekt worden door prikkeling van bepaalde delen van de hypothalamus. Het is tevens duidelijk geworden dat hormonen een buitengewoon belangrijke invloed hebben op het gedrag, en omgekeerd dat het vertonen van bepaalde gedragingen invloed heeft op de mate waarin bepaalde hormonen worden afgescheiden. Verder is gebleken dat ook feromonen, stoffen die een belangrijke communicatieve functie hebben als lokstof of als afschrikstof een rol spelen bij de regulatie van gedrag. Bij bijen b.v. is ontdekt dat de koningin een geurstof afscheidt die bij larven de ontwikkeling van de vrouwelijke geslachtsorganen onderdrukt (zij worden dan werksters) en die daardoor het gedrag van de werksters bepaalt.
Op het grensgebied van genetica en ethologie is de gedragsgenetica ontstaan. Hierbij onderzoekt men in hoeverre gedragselementen genetisch bepaald zijn. Dit geschiedt door selectie, door het uitvoeren van kruisingsproeven en door vergelijking van ouders en nakomelingen. Selectie-experimenten, uitgevoerd bij bepaalde dieren, gaven duidelijke aanwijzingen voor een genetische bepaaldheid van hun gedrag. Zo vertonen b.v. stekelbaarsjes die zijn opgegroeid zonder ooit een soortgenoot te hebben gezien, precies hetzelfde baltsgedrag als elke andere stekelbaars. Dit gedrag is kennelijk geërfd.
De laatste jaren wordt ook aan het leergedrag veel aandacht geschonken. Men heeft vastgesteld dat gedragingen niet ongelimiteerd gewijzigd kunnen worden via een stelsel van beloningen en bestraffingen. Het leervermogen kent aangeboren beperkingen die niet door conditionering doorbroken kunnen worden.
Van zeer groot wetenschappelijk belang is het onderzoek aan mensapen als de chimpansee, de gorilla en de orang-oetan. Hierbij moet niet alleen het werk van J.van Lawick-Goodall (aan chimpansees) en van Schalier (aan gorilla’s) worden genoemd, maar ook het werk van D.Premack en het echtpaar R.A. en B.T.Gardner (→ dierentaal).
Tenslotte moet worden vermeld dat sinds enige jaren gedragsonderzoek aan mensen wordt uitgevoerd, waarbij vooral het groetgedrag, het nietverbale gedrag (speciaal van kinderen), het spelgedrag en het agressieve gedrag zijn onderzocht. Het spelgedrag van kinderen is niet zeer verschillend van het spelgedrag van hogere apesoorten en de betekenis van het niet-verbale gedrag bij mensen is groter dan tot voor kort werd gedacht.
Litt. J.van Lawick-Goodall, Mijn leven met chimpansees (1971); G.P.Baerends e.a., Ethologie, de biologie van het gedrag (1975); R.A.Hinde, Animal behaviour (2e dr. 1977 ).