v./m. (-talen), communicatiesysteem op basis van symbolen die tot een zinsverband gerangschikt worden, en dat sommige dieren, m.n. apen, zouden kunnen aanleren.
© Het onderzoek naar de dierentaal heeft bij de diverse onderzoekers tot heftige controverses geleid. Op het spel staat nl. niet alleen de positie van de aap, maar daarmee onherroepelijk ook die van de mens, wiens taalgebruik al eeuwenlang uniek wordt geacht (recent verdedigd door o.a. A.N.Chomsky). Verder bestaat er bepaald geen eenstemmig antwoord op de vraag welke vaardigheden minimaal aanwezig moeten zijn, wil men met recht kunnen spreken van taalgebruik, en evenmin op de vraag hoe de desbetreffende vermogens onderzocht kunnen worden. De eerste proeven om apen te leren spreken mislukten geheel. Dit was hieraan te wijten dat deze dieren een onvoldoend ontwikkelde stembandmusculatuur hebben.
Naar aanleiding van H.Terraces publikatie (1979) van zijn onderzoek met de chimpansee Nim kwam de discussie opnieuw in een stroomversnelling. Terrace trainde dit dier in het gebruik van een speciaal voor doven ontwikkelde gebarentaal (American sign language, Ameslan). In zijn onderzoekverslag stelde Terrace vast dat het er aanvankelijk op leek dat Nim de gebaren gebruikte zoals mensen woorden gebruiken, maar dat bij nauwkeuriger toezien tot het tegendeel besloten moest worden. Hij merkte op dat Nims uitingen in diverse opzichten verschilden van de taal zoals die zich bij kinderen ontwikkelt. Zo gebaarde Nim zelden spontaan, maar gewoonlijk alleen als antwoord op een uitlokking door de trainer. Liefst 40 % van de gemaakte gebaren was uitsluitend herhaling van voorgedane gebaren, zonder dat hij daar iets aan toevoegde, m.a.w. hij creëerde dan geen zinnen uit zichzelf.
Bovendien was het repertoire van de gebaren (‘woorden’) die hij soms wel toevoegde uiterst beperkt (Nim, me, you, eat). Een goed voorbeeld hiervan is de 16-delige ‘zin’: give orange me give eat orange me eat orange give me eat orange give me you. Terrace komt tot de eindconclusie dat de prestaties van Nim terug te voeren zijn op conditionering.
Terraces conclusies gingen lijnrecht in tegen die van R. A.Gardner en B.T.Gardner, die in 1969 in Science verslag hadden uitgebracht van hun onderzoek met de chimpansee Washoe, en tot de conclusie waren gekomen dat dit dier in staat was tot echt taalgebruik. Ook zijn experimenten gerapporteerd door A.J.Premack en D.Premack (1972), R.Fouts (1977), F.Patterson (1978; met de gorilla Koko), E.S.Savage-Rumbough (1980) en T.A.Sebeok (1980). Premack gebruikte een set plastic schijven van uiteenlopende afmeting, vorm en kleur, die ieder een woord voorstelden. Rumbough gebruikte een set geometrische symbolen, aangebracht op de toetsen van een computerterminal. Deze laatste methode veroorlooft tevens een objectieve en complete registratie van alle communicatiehandelingen.
De experimenten met deze kunstmatige talen verliepen echter weinig succesvol. Sommigen weten dat aan het te onnatuurlijke karakter van deze vorm van communicatie en achtten het dan ook niet verwonderlijk dat zich onder die omstandigheden geen echt taalgebruik ontwikkelde. Omgekeerd werd de gebarentaalmethode gekritiseerd als te oncontroleerbaar, terwijl de resultaten alleen maar anekdotisch zouden zijn.
Beide kampen interpreteren elkaars resultaten als zgn. Kluger-Hanseffecten. Deze term is afgeleid van het circuspaard Kluger Hans, dat van eenvoudige rekensommetjes de juiste uitkomst gaf door het aantal hoefkloppen. O.Pfungst kon bewijzen (eenvoudigweg door een sommetje op te geven zonder dat de trainer het te zien kreeg) dat het de trainer van dit paard was die onbewust een of ander teken gaf zodra het hoefkloppen moest stoppen. Zo’n onbewust teken kan b.v. al het inhouden van de adem zijn. En het is dan daarop dat het dier in feite geconditioneerd is. Hoe simpel vermijdbaar deze foutenbron ook lijkt, hij is nog altijd dé schrik van diergedragsonderzoekers.
Litt. R. A.Gardner en B.T.Gardner, Teaching sign language to a chimpansee (in: Science 165, p. 664—672,1969); A.J.Premack en D.Premack, Teaching language to an ape (in: Scientific American
*23.10.1920 Belo Horizonte. Clark studeerde in Belo Horizonte en bekwaamde zich verder te Parijs onder leiding van Fernand Léger. In 1959 was zij een van de oprichters van de Braziliaanse neoconcrete groep MAM . Aanvankelijk schilderde zij vooral abstracte schilderijen. Later vervaardigde zij reliëfs en vanaf 1960 begon zij transformeerbare sculpturen van uiteenlopende materialen, o.a. aluminium, te maken. Met haar werk nodigt Clark de toeschouwer uit actief aan de kunstbeleving deel te nemen. Zij exposeerde over bijna de hele wereld en ontving talrijke internationale onderscheidingen,